Uitspraak
1.De procedure
- de verzetdagvaarding van 8 april 2024 met producties,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, een Belgische rechtspersoon, had een overeenkomst met de gedaagde voor het leggen van tegels in zijn woning. De gedaagde heeft de werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd, wat leidde tot onvrede bij de eiser. De eiser heeft de overeenkomst op 4 juli 2023 ontbonden en de gedaagde in rechte betrokken. De gedaagde is niet verschenen in de oorspronkelijke procedure, wat resulteerde in een verstekvonnis op 31 januari 2024, waarin de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.577,62 aan de eiser.
De gedaagde heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in verzuim is geraakt omdat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd binnen de afgesproken termijn. De gedaagde heeft onvoldoende bewijs geleverd om haar stelling te onderbouwen dat de vloer goed was gelegd. De kantonrechter heeft de vordering van de gedaagde tot vernietiging van het verstekvonnis afgewezen en het verstekvonnis bekrachtigd.
De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde de schade van de eiser moet vergoeden, inclusief de kosten voor de tegels die de eiser heeft betaald. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten van de eiser in de verzetprocedure. De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de oorspronkelijke vorderingen van de eiser in hun geheel worden toegewezen, en de gedaagde moet de proceskosten betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.