ECLI:NL:RBMNE:2024:4979

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
96-322078-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen omzettingsbeslissing van taakstraf en rechtsgeldigheid van de beslissing

Op 13 augustus 2024 heeft de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzettingsbeslissing van een taakstraf. De veroordeelde had een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren opgelegd gekregen, maar had slechts 8 uren gewerkt. Het Openbaar Ministerie besloot op 25 april 2024 dat vervangende hechtenis van 26 dagen zou worden toegepast, maar deze beslissing was niet ondertekend door een officier van justitie. De officier bevestigde deze beslissing mondeling op zitting, wat leidde tot de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift.

Tijdens de zitting werd door de verdediging aangevoerd dat de omzettingsbeslissing niet rechtsgeldig was, omdat deze niet ondertekend was. De verdediging pleitte voor de mogelijkheid voor de veroordeelde om de taakstraf alsnog te voltooien, waarbij persoonlijke omstandigheden zoals een scheiding en claustrofobie werden genoemd. De officier van justitie stelde echter dat de veroordeelde voldoende kansen had gekregen om de taakstraf uit te voeren en dat het bezwaar ongegrond verklaard moest worden.

De politierechter oordeelde dat de mondelinge bevestiging van de omzettingsbeslissing door de officier van justitie op 13 augustus 2024 deze beslissing rechtsgeldig maakte. De rechter concludeerde dat de veroordeelde niet voldoende had gedaan om de taakstraf te voltooien en dat er geen reden was om hem de kans te geven dit alsnog te doen. Het bezwaarschrift werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
parketnummer : 96-322078-21
raadkamernummer : 24-019584
datum : 13 augustus 2024
Beslissing van de politierechter op het bezwaar op grond van artikel 6:3:3 en artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het Jusitieel Complex [locatie] te [plaats] .
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht,
hierna te noemen: de veroordeelde.

De procedure

Op grond van het vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 9 augustus 2022 dient veroordeelde een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren te verrichten. Daarbij is bevolen dat vervangende hechtenis van 30 dagen zal worden toegepast voor het geval veroordeelde deze taakstraf niet (volledig) verricht.
Reclassering Nederland heeft in het rapport van 12 april 2024 aan het Openbaar Ministerie te kennen gegeven dat veroordeelde de taakstraf niet volledig heeft verricht. Hij heeft 8 van de 60 uur gewerkt.
Het Openbaar Ministerie heeft op 25 april 2024 beslist dat vervangende hechtenis van 26 dagen wordt toegepast. Deze beslissing was niet door ondertekend door een officier van justitie. De officier van justitie heeft op 13 augustus 2024 in raadkamer deze beslissing mondeling bevestigd.
Op 6 juni 2024 heeft de griffie van deze rechtbank een bezwaarschrift van veroordeelde ontvangen. Het bezwaarschrift richt zich tegen de beslissing tot toepassing van de vervangende hechtenis.
Het bezwaarschrift van veroordeelde is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2024. Daarbij zijn gehoord de officier van justitie mr. B. van Dam en veroordeelde en zijn raadsman, mr. D.C. Dorrestein, die optrad namens mr. S. de Korte.

Het bezwaar

Namens veroordeelde is primair bepleit dat de omzettingsbeslissing niet rechtsgeldig is. Hiertoe is ter zitting aangevoerd dat het een onbegrijpelijke beleidswijziging is bij het Openbaar Ministerie om omzettingsbeslissingen niet meer door een officier van justitie te laten ondertekenen. Het gaat om een ingrijpende beslissing op grond waarvan veroordeelde inmiddels al 16 dagen vastzit. Herstel op zitting is mosterd na de maaltijd.
Namens veroordeelde is subsidiair verzocht het bezwaarschrift gegrond te verklaren en veroordeelde de gelegenheid te geven de taakstraf alsnog te voltooien. Hiertoe is aangevoerd dat veroordeelde de afspraken met de reclassering was vergeten vanwege zijn scheiding en verhuizing, en dat zijn SIM-kaart het in die periode niet meer deed. Bovendien heeft veroordeelde last van ernstige claustrofobie, waardoor vervangende hechtenis hem zwaar valt.

Het standpunt van de officier van justitie

Ten aanzien van de omzettingsbeslissing heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat het ontbreken van een handtekening op de omzettingsbeslissing het gevolg is van een wijziging in de werkwijze van het Openbaar Ministerie. Uit de wet zou namelijk niet blijken dat een omzettingsbeslissing door een officier van justitie dient te worden ondertekend. Uit de akte van uitreiking van de kennisgeving van de omzettingsbeslissing blijkt dat de omzettingsbeslissing binnen de daarvoor geleden termijn is genomen.
De officier van justitie heeft zich bereid verklaard om indien nodig de omzettingsbeslissing alsnog ter zitting van een handtekening te voorzien.
Ten aanzien van het bezwaarschrift heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte voldoende kansen is geboden de taakstraf te verrichten. Veroordeelde heeft vanwege zijn verhuizing uitstel van de taakstraf gekregen, en ook daarna heeft de reclassering veroordeelde nog meerdere kansen gegeven die hij niet heeft benut.

Het oordeel van de politierechter

De omzettingsbeslissing en de ontvankelijkheid
De politierechter constateert dat in het dossier een omzettingsbeslissing is opgenomen, die op 25 april 2024 is gedagtekend, maar die niet door een officier van justitie is ondertekend.
Uit de wet blijkt geen vormvereiste voor deze omzettingsbeslissing, maar op grond van de niet-ondertekende beslissing kan de raadkamer niet vaststellen of de omzettingsbeslissing binnen de daarvoor geldende termijn door een daartoe bevoegde officier van justitie is genomen.
Door de mondelinge bevestiging van deze beslissing in raadkamer door de officier van justitie, kan de raadkamer echter wel vaststellen dat deze omzettingsbeslissing op 13 augustus 2024, dat is binnen de daarvoor geldende termijn, door een daartoe bevoegde officier van justitie is bevestigd. Deze bevestigde beslissing is daardoor rechtsgeldig en het bezwaarschrift van veroordeelde wordt geacht te zijn gericht tegen deze ter zitting bevestigde beslissing.
Het bezwaarschrift is daardoor ingediend binnen de daarvoor geldende termijn en veroordeelde is ontvankelijk in zijn bezwaar.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de hierboven genoemde stukken en de behandeling ter terechtzitting blijkt dat veroordeelde de bij bovengenoemd vonnis opgelegde taakstraf niet volledig heeft verricht. De politierechter is op grond van het rapport van de reclassering van oordeel dat het niet afronden van de taakstraf aan veroordeelde zelf te wijten is.
De reclassering heeft met voldoende inzet getracht om veroordeelde de taakstraf uit te laten voeren, maar veroordeelde heeft deze kansen niet benut: hij kwam met regelmaat niet opdagen op het taakstrafproject. Veroordeelde is meermalen door de reclassering gewaarschuwd, maar dit heeft niet tot verbetering geleid.
De politierechter ziet in hetgeen namens veroordeelde is aangevoerd onvoldoende reden om hem de gelegenheid te geven de taakstraf alsnog te verrichten af te ronden. Gelet op het voorgaande heeft de politierechter geen vertrouwen in een goede afloop van het taakstraftraject.
De politierechter zal het bezwaarschrift dan ook ongegrond verklaren.

De beslissing

De politierechter verklaart het bezwaarschrift
ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. A.M.M. Lemmen, politierechter, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2024.