ECLI:NL:RBMNE:2024:4963

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/4454
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens niet betalen griffierecht

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker behandeld. Verzoeker had op 1 juli 2024 een verzoek ingediend tegen een beschikking van 8 mei 2024, waarbij hem een boete was opgelegd. Verzoeker was het niet eens met deze beschikking, maar heeft de beschikking en zijn bezwaar daartegen niet overgelegd. De voorzieningenrechter heeft verzoeker op 2 juli 2024 verzocht om deze stukken binnen een week te overleggen, maar verzoeker heeft hieraan geen gehoor gegeven.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter legt uit dat iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, griffierecht moet betalen. In dit geval bedraagt het griffierecht € 51,-. De griffier heeft verzoeker per aangetekende brief van 24 juli 2024 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen. De brief kon echter niet op het juiste adres worden bezorgd en is pas op 29 juli 2024 bij een PostNL-punt afgeleverd, maar niet door verzoeker afgehaald.

Aangezien verzoeker het griffierecht niet heeft betaald en geen verontschuldiging voor dit verzuim heeft gegeven, concludeert de voorzieningenrechter dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4454

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (Bghu), verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Verzoeker heeft op 1 juli 2024 een verzoek ingediend gericht tegen een beschikking van 8 mei 2024 waarbij aan hem een boete is opgelegd. Verzoeker is het daar niet mee eens. Verzoeker heeft de beschikking en zijn bezwaar daartegen niet overgelegd. De voorzieningenrechter heeft daarom op 2 juli 2024 verzoeker verzocht deze stukken binnen een week te overleggen. Verzoeker heeft dat niet gedaan.
2. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen. [1] In een zaak als deze is het griffierecht € 51,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
4. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 24 juli 2024 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit de track & trace-gegevens van PostNL blijkt dat de aangetekende nota griffierecht naar het juiste adres is verzonden en dat de brief op 26 juli 2024 niet bezorgd kon worden op het adres van verzoeker. De brief is vervolgens op 29 juli 2024 bij een PostNL-punt bezorgd. De brief is daar niet afgehaald door verzoeker. Dit dient voor zijn rekening en risico te blijven.
5. Verzoeker heeft het griffierecht niet betaald. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.