ECLI:NL:RBMNE:2024:4960

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
16/153091-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging zware mishandeling en bewezenverklaring van mishandeling met gevangenisstraf en taakstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte, geboren in 1998, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel op 5 mei 2024 in Mijdrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, omdat er te weinig concrete informatie beschikbaar was over de intensiteit en duur van het handelen van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, maar verklaarde de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn levensgezel met vlakke hand in het gezicht had geslagen en haar bij de keel had vastgehouden en dichtgeknepen. De rechtbank hield rekening met de recidive van de verdachte en de ernst van het feit, maar besloot om een gevangenisstraf van 35 dagen op te leggen, waarvan 33 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd een taakstraf van 80 uren opgelegd. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en toezicht door de reclassering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte openstond voor hulpverlening en dat dit een positieve ontwikkeling was die niet verstoord moest worden door een lange gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/153091-24; 22/000773-20 (tul); 21/005153-22 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D. ter Laak en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.K. Roelofsen, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 5 mei 2024 in Mijdrecht heeft geprobeerd zijn levensgezel [slachtoffer] zwaar te mishandelen door met kracht haar keel dicht te knijpen en met vlakke hand in haar gezicht te slaan.
subsidiair:op die datum en in die plaats met dezelfde handelingen zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte niet gekwalificeerd kan worden als poging tot zware mishandeling. De standpunten van de raadsvrouw worden – voor zover van belang bij de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Dat licht de rechtbank hieronder (na de bewijsmiddelen) verder toe.
Op grond van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. Hieronder zal de rechtbank nader uitleggen waarom zij tot dat oordeel komt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van bevindingen van 5 mei 2024 en bijbehorende fotobijlage, voor zover inhoudende:
Op 5 mei 2024 kreeg ik het verzoek van het operationeel-centrum om te gaan naar de [adres 2] te [plaats] . In de tuin voor de woning zag ik een persoon zitten. De persoon bleek later te zijn genaamd; [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats] . In de deuropening zag ik nog een persoon staan. Ik zag dat de persoon zeer geëmotioneerd was. Ik zag dat de tranen over de wangen liepen. Deze persoon bleek later de meldster te zijn genaamd; [slachtoffer] . Ik vroeg of meldster mij kon vertellen wat er gebeurd was. Ik hoorde dat meldster mij het navolgende verklaarde: “De ruzie was in eerste instantie alleen met woorden. Op een gegeven moment kreeg ik van hem een harde klap op mijn wang, dit was met een vlakke hand en deed pijn. Op dat moment is er wat over en weer geduwd en geslagen. Op een gegeven moment pakte bij mij bij mijn keel. Hij kneep mij heel hard in mijn keel. Dit deed pijn, ik dacht dat ik doodging. Op een gegeven moment werd ik licht in mijn hoofd. Ik kon toen niets meer doen. Ik voelde dat mijn benen trilde. Ik zag zwart voor mijn ogen en zakte door mijn benen heen. Op dat moment voelde ik dat hij mij losliet. Ik viel op de grond en hij lag boven op mij. Ik heb toen heel hard geschreeuwd naar mijn moeder. Die is toen naar de slaapkamer gekomen.” Ik zag dat meldster rode plekken in de hals had. Ik zag dat melderster haar shirt wat naar beneden trok waardoor de hals zichtbaar werd. Ik zag dat de hals op meerdere plaatsen rondom rood was. Van de hals/keel heb ik foto’s gemaakt. [2]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 5 mei 2024, voor zover inhoudende:
Op 5 mei 2024 bevond ik mij in mijn woning te [plaats] . Ik woon daar met mijn dochter [slachtoffer] [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ]. Ik lag te slapen in mijn slaapkamer toen ik opeens wakker schrok van enorm geschreeuw. Hierop ben ik gelijk naar haar slaapkamer gerend. Toen ik de deur van de slaapkamer van [slachtoffer] opende zag ik dat [slachtoffer] naast haar bed op de grond lag. Ik zag dat zij huilde en hoorde dat zij naar mij schreeuwde: "Ik kan dit niet aan!" Ik zag dat de vriend van mijn dochter [slachtoffer] , [verdachte] , naast haar stond en tegen haar schreeuwde. Ik ben tussen [verdachte] en [slachtoffer] gaan staan en zag dat [slachtoffer] opstond. Ik hoorde dat ze zei: "Hij heeft mijn keel dichtgeknepen!” Ik zag dat [slachtoffer] zwaar overstuur was en hevig huilde van wat er gebeurd was. Ik zag dat er rode striemen in haar nek zaten op de plek waar [verdachte] haar gegrepen zou hebben. Zij vertelde mij het volgende:
- Dat hij haar met vlakke hand met kracht in het gezicht had geslagen.
- Dat [verdachte] haar krachtig bij de keel greep en kneep. [3]
Bewijsoverwegingen
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] in twijfel getrokken. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar en overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer] heeft haar verklaring kort na het tenlastegelegde feit aan een verbalisant afgelegd. Haar verklaring vindt steun in de verklaring van getuige [getuige] , de moeder van [slachtoffer] , en wat deze getuige heeft waargenomen over de staat waarin [slachtoffer] zich kort na incident bevond. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij, nadat verdachte haar bij haar keel had gepakt en hard had geknepen, op de grond was gevallen en naar haar moeder heeft geschreeuwd. Getuige [getuige] heeft waargenomen dat haar dochter schreeuwde, op de grond lag en dat zij zwaar overstuur en hevig aan het huilen was. Ook heeft getuige [getuige] verklaard dat [slachtoffer] direct tegenover haar verklaarde dat verdachte (haar vriend) haar keel had dichtgeknepen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] past bij het door haar opgelopen letsel en de foto’s hiervan in het dossier. Daarbij komt dat de rechtbank in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanknopingspunten heeft gevonden op grond waarvan zij verklaring van [slachtoffer] niet als uitgangspunt zou moeten nemen.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] bij haar keel heeft vastgehouden en met kracht in haar keel heeft geknepen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank ook van oordeel dat op basis van de verklaring van [slachtoffer] bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] met een vlakke hand in haar gezicht heeft geslagen. De rechtbank volgt hierin de verklaring van [slachtoffer] en hiervoor is geen apart steunbewijs nodig.
Kwalificatie van het handelen van verdachte
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte strafrechtelijk gekwalificeerd moet worden als een poging tot zware mishandeling (primair) of als mishandeling (subsidiair).
De rechtbank komt tot het oordeel dat het handelen van verdachte niet kwalificeert als een poging tot zware mishandeling. Bij een poging tot zware mishandeling moet het vereiste opzet gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bewuste bedoeling had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (vol opzet). Van voorwaardelijke opzet is sprake indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De vraag of verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Er is bewijs dat verdachte met kracht de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen, maar over de intensiteit, aard en de duur daarvan is weinig bekend. Daarnaast ontbreekt een medische verklaring over het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is het gevolg hiervan dat er te weinig concrete informatie beschikbaar is over het handelen van verdachte om te kunnen stellen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De tenlastegelegde poging tot zware mishandeling kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en hem veroordelen voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair
op 5 mei 2024 te Mijdrecht zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door- voornoemde [slachtoffer] bij de keel vast te houden en- de keel van voornoemde [slachtoffer] met kracht dicht te knijpen en- voornoemde [slachtoffer] met vlakke hand in het gezicht te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moest verdedigen. Verdachte werd gebeten door [slachtoffer] en heeft [slachtoffer] toen bij haar nek vastgepakt zodat zij zou loslaten. Deze reactie voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte kan volgens de officier van justitie geen geslaagd beroep doen op noodweer, omdat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding zoals door de verdediging gesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Een beroep op noodweer kan alleen slagen indien aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk was.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De rechtbank gaat, zoals aangegeven onder 4.3, uit van de verklaring van [slachtoffer] . Daaruit volgt dat verdachte de eerste klap heeft uitgedeeld. Naar het oordeel van de rechtbank mocht [slachtoffer] zich daartegen verweren en heeft verdachte de hem verweten gedragingen dus niet verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijk, wederrechtelijke aanranding.
Conclusie
Het verweer van de verdediging wordt verworpen. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De verdediging heeft ook een beroep gedaan op noodweerexces. De rechtbank verwerpt dat beroep omdat er, zoals onder 6.3 overwogen, geen sprake was van een noodweersituatie.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 35 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 33 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
- een taakstraf van 150 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis;
- een 38v-maatregel inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] voor de duur van 2 jaren, met 14 dagen vervangende hechtenis per overtreding tot een maximum van 6 maanden.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd de 38v-maatregel, de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging komt, verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daartoe heeft de verdediging gewezen op (1) de reclasseringsrapportage van 24 juli 2024 waarin reclassering geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert en (2) de behoefte aan en bereidheid van verdachte tot het accepteren van hulpverlenging. Bij eerdere veroordelingen is een dergelijk hulpverlengingskader niet opgetuigd. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om te volstaan met een contactverbod als bijzondere voorwaarde en dit niet ook als 38v-maatregel op te leggen. Tot slot heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het geweld dat gebruikt is bij de aanhouding van verdachte en dat volgens de verdediging een vormverzuim oplevert zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan
Verdachte heeft [slachtoffer] in haar gezicht geslagen en haar keel dichtgeknepen totdat zij op de grond viel. Dat deed verdachte in de woning van [slachtoffer] , bij een uitstek een plek waar zij zich veilig hoort te voelen. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke integriteit als het veiligheidsgevoel van [slachtoffer] , zijn toenmalige vriendin. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat hij geweld heeft gebruikt, terwijl de moeder en het zoontje van [slachtoffer] in de woning aanwezig waren.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 21 juni 2024. Hieruit volgt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor partnermishandeling en nog in twee proeftijden liep. De rechtbank ziet in deze veroordelingen een zorgelijk patroon. Ook de reclassering spreekt in het reclasseringsadvies van 24 juli 2024, uitgebracht door L. Simons, reclasseringswerker, over een patroon van verdachte in het aangaan van problematische partnerrelaties en/of keuze van zijn partners. Om dit patroon te doorbreken dient volgens de reclassering ingezet te worden op persoonlijke ontwikkeling van verdachte, bijvoorbeeld met interventies gericht op het leren hanteren van emoties en het reguleren van agressie. Verder maakt de reclassering zich zorgen over het feit dat verdachte geen woning heeft. De reclassering noemt het positief dat verdachte wel een baan heeft. Met het oog op recidivebeperking heeft interventie door behandeling en begeleiding volgens de reclassering de voorkeur boven een harde strafrechtelijke afdoening.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij openstaat voor hulpverlenging en zich zal houden aan de bijzondere voorwaarden die de reclassering adviseert, indien die worden opgelegd.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de recidive van verdachte voor soortgelijke feiten, in beginsel niet kan worden volstaan met een straf die alleen een voorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt. De rechtbank ziet echter ook, net als officier van justitie en de raadsvrouw, dat verdachte nu openstaat voor hulpverlening en dat er eindelijk een stevig pakket aan hulpverlenging rondom verdachte is opgetuigd. De rechtbank vindt het daarom niet wenselijk dat verdachte voor langere tijd vast zou komen te zitten. Dit zou de positieve ontwikkelingen die nu zijn ingezet, doorkruisen. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 35 dagen, waarvan 33 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen van 80 uren.
Na het bewezenverklaarde hebben verdachte en [slachtoffer] geen contact meer gehad. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat een strenger kader dan een contactverbod als bijzondere voorwaarde nodig is. Daarom acht de rechtbank het niet noodzakelijk om het contactverbod ook, zoals gevorderd door de officier van justitie, als maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie (mishandeling in plaats van poging tot zware mishandeling) en legt dus een lagere straf op dan geëist.
Dadelijk uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Dat is een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de recidive van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING 22/000773-20 & 21/005153-22

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om van beide vorderingen tot tenuitvoerlegging na een voorwaardelijke sanctie de proeftijd te verlengen met één jaar.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging na een voorwaardelijke sanctie af te wijzen en subsidiair om de proeftijd te verlengen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij arrest van het hof Den Haag van 9 augustus 2022 (parketnummer 22/000773-20)
is aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week opgelegd. Daarnaast is bij arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2023 (parketnummer 21/005153-22) aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 42 dagen opgelegd.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij onderhavig feit heeft gepleegd, terwijl hij nog in twee proeftijden liep en hij in totaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van 7 weken boven zijn hoofd had hangen. Om die reden moet in beginsel de straf alsnog ten uitvoer gelegd worden. Gelet op hetgeen onder 8.3 is overwogen, vindt de rechtbank het echter niet wenselijk als verdachte nu voor langere tijd gedetineerd raakt. Om die reden zal de rechtbank de proeftijd in de zaak met het parketnummer 21/005153-22 met één jaar verlengen . De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging met het parketnummer 22/000773-20 toewijzen. De rechtbank wijkt daarbij af van de vordering van de officier van justitie. Verder overweegt de rechtbank dat een gevangenisstraf van 1 week niet dermate ontwrichtend zal zijn voor het werk van verdachte en de hulpverlening rondom hem heen, dat die de positieve ontwikkelingen die nu zijn ingezet zal doorkruisen..

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
Gevangenisstraf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 35 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat
van de gevangenisstraf een gedeelte van 33 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
Meldplicht bij reclassering
zich meldt na oproep bij reclassering. Verdachte blijft zich melden op afspraken met
de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA SOLO of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Ambulante behandeling
indien een gedragsinterventie niet passend of toereikend blijkt te zijn, wordt verdachte aangemeld voor ambulante behandeling. Deze ambulante behandeling is nader te bepalen door de toezichthouder. Verdachte houdt zich aan de voorwaarden die hem hieromtrent worden gegeven.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke
opvang, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Contactverbod
op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft of zoekt met het slachtoffer: [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] -1995, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Taakstraf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis;
Dadelijk uitvoerbaar
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 22-000773-20
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door het gerechtshof Den Haag bij het arrest van 9 augustus 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21-005153-22
- verlengt de proeftijd met één jaar;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, voorzitter, mr. A.M.M. Lemmen en mr. S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- voornoemde [slachtoffer] (met kracht) bij de keel vast te grijpen en/of vast te houden en/of
- de keel van voornoemde [slachtoffer] (met kracht) dicht te knijpen en/of
- voornoemde [slachtoffer] met vlakke hand in het gezicht te slaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] (met kracht) bij de keel vast te grijpen en/of vast te houden en/of
- de keel van voornoemde [slachtoffer] (met kracht) dicht te knijpen en/of
- voornoemde [slachtoffer] met vlakke hand in het gezicht te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 mei 2024, genummerd PL0900-2024141293, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 49. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 11.
3.Pagina 9.