ECLI:NL:RBMNE:2024:4959

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
16/240037-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met mes en geslaagd beroep op noodweer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2024, staat de verdachte terecht voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 september 2023 in Lelystad, waar de verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, wordt beschuldigd van het steken van het slachtoffer met een mes. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 31 juli 2024, waar de officier van justitie, mr. L. Rinsma, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E. Lucas, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte heeft het primair ten laste gelegde feit bekend, maar heeft een beroep gedaan op noodweer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij de verdachte in een wurggreep werd vastgehouden door het slachtoffer. De rechtbank oordeelt dat de verdediging van de verdachte noodzakelijk en proportioneel was, en dat er geen sprake was van culpa in causa. Hierdoor komt de rechtbank tot de conclusie dat het bewezen verklaarde niet strafbaar is, en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging. De beslissing van de rechtbank houdt in dat het ten laste gelegde als bewezen wordt verklaard, maar niet strafbaar is, wat leidt tot vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/240037-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L. Rinsma en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E. Lucas, advocaat te Lelystad, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 1 september 2023 in Lelystad heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen door meermalen met een mes in het been en de bil van [slachtoffer] te steken.
subsidiair:op die datum en in die plaats met dezelfde handelingen [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, voor wat betreft de bewezenverklaring, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het primair ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 juli 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 1 september 2024, genummerd PL0900-2023266213-17, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 51-53.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 1 september 2023 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen met een mes in het been en de bil heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moest verdedigen. Verdachte werd in een wurggreep vastgehouden door aangever en heeft aangever toen twee keer gestoken met een mes dat aangever in zijn broeksband had zitten. Deze reactie voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het standpunt van de verdediging wordt – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 6.3.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Het standpunt van de officier van justitie wordt – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 6.3.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of dat van iemand anders, de eerbaarheid of een goed, waartegen een noodzakelijke verdediging is geboden. Die verdediging mag de grenzen van de subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Ook mag er geen sprake zijn van eigen schuld, in die zin dat de aanval zou zijn geprovoceerd of uitgelokt (culpa in causa). Voor het slagen van een beroep op noodweer is voldoende dat de verdediging aannemelijk maakt dat de feitelijke omstandigheden die zo’n situatie opleveren zich hebben voorgedaan.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en zal hieronder uitleggen hoe zij tot haar oordeel komt.
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier waaronder de beelden uit de hotellobby en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 1 september 2023 heeft in Lelystad een conflict plaatsgevonden tussen aangever en zijn vrienden en verdachte. Ongeveer twee uur na dit conflict is verdachte de hotellobby ingelopen om bij de balie zijn telefoon op te laden. Verdachte stond vervolgens achter de balie. Aangever is naar de balie gelopen en heeft verdachte toen aangesproken en vervolgens de enige doorgang voor verdachte van achter de balie geblokkeerd. Kort hierna is aangever naar de benen van verdachte gedoken. Hierop is tussen verdachte en aangever een vechtpartij begonnen waarbij gedurende een halve minuut over en weer wordt geduwd, getrokken en geslagen. Op een gegeven moment wordt verdachte door aangever in een wurggreep vastgehouden. Aangever hield daarbij zijn arm om de nek van verdachte. Deze wurggreep duurde zo’n 13 seconden en eindigde doordat verdachte met een mes dat hij in zijn rechterhand hield tweemaal heeft gestoken in de linkerzijde van het onderlichaam van aangever. Ongeveer 20 seconden hierna eindigde het incident en is verdachte met een mes in zijn hand weggerend van het hotel. Door het steken heeft aangever twee steekwonden opgelopen op zijn linkerbeen- en bil van respectievelijk 5,5 en 6 cm lang.
Noodweersituatie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, omdat het handelen van verdachte in de kern moet worden gezien als aanvallend. Daartoe heeft de officier van justitie onder andere aangevoerd dat verdachte de aanval begon.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte in de kern niet kan worden gezien als aanvallend. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Op basis van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het niet verdachte, maar aangever is geweest die is begonnen met de aanval door naar de benen van verdachte te duiken. De rechtbank kwalificeert het moment dat aangever naar de benen van verdachte duikt, als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen het eigen lijf van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank was verdediging tegen deze aanranding noodzakelijk. Verdachte kon zich namelijk niet aan de situatie onttrekken. Hij stond in de hoek van de lobby, achter de balie en aangever blokkeerde hem de uitgang en greep naar zijn benen. Vervolgens wordt over en weer geduwd en getrokken tot het moment dat aangever verdachte in een wurgreep heeft. De rechtbank ziet dat verdachte het mes pas gebruikte als hij door aangever zo’n 13 seconden in de wurggreep is gehouden. Verder overweegt de rechtbank dat verdachte over deze wurgreep heeft verklaard dat hij geen adem meer kreeg en dacht dat hij niet meer lang had. De rechtbank acht dit aannemelijk, gelet op de verklaring van aangever over de wurgreep. Aangever heeft namelijk verklaard dat hij probeerde om verdachte in een verwurging te leggen om hem buiten westen te krijgen en dat hij hierin is getraind vanuit zijn defensie- en professionele MMA-achtergrond. Naar het oordeel van de rechtbank is de door verdachte gestelde noodweersituatie hiermee voldoende aannemelijk.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Omdat aangever verdachte de uitgang blokkeerde, in een gevecht trok en vervolgens in een wurggreep hield, was het voor verdachte niet mogelijk zich aan de situatie te onttrekken. Het staken van het verzet, zoals bepleit door de officier van justitie, was naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de verklaring van aangever om verdachte met de wurggreep buiten westen te brengen, geen reële mogelijkheid. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdediging tegen de wurggreep noodzakelijk was.
Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte in de gegeven omstandigheden proportioneel. De rechtbank overweegt dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij nog heeft gezocht naar een andere manier om uit de wurggreep te komen maar geen andere optie zag dan het steken met het mes. Verdachte had dus geen redelijk alternatief voor het steken. De gedragingen van verdachte, het twee keer steken met het mes, in het been / de bil van aangever, acht de rechtbank niet in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
Geen culpa in causa
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte het mes bij zich droeg, waarmee hij uiteindelijk aangever geeft gestoken. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Over het mes heeft verdachte verklaard dat hij bij aangever iets in zijn broeksband zag zitten, dat hij dit heeft gepakt om zich mee te kunnen verdedigen en dat dit vervolgens een mes bleek te zijn. Aangever heeft niets verklaard over waar het mes vandaan kwam. De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen waar het mes vandaan kwam en wie dit bij zich droeg. Zelfs als verdachte, zoals betoogd door de officier van justitie, het mes bij zich droeg, heeft verdachte lang gewacht voordat hij dit mes heeft gebruikt en heeft hij aanvankelijk in de vechtpartij de keuze gemaakt om het mes niet te gebruiken. De enkele omstandigheid dat iemand zelf een wapen heeft meegenomen, leidt er bovendien conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet toe, dat een beroep op noodweer niet kan slagen. De rechtbank is van oordeel dat, ongeacht wie het mes bij zich had, geen sprake is van eigen schuld van verdachte aan het ontstaan van de noodweersituatie (culpa in causa).
Conclusie
Aan verdachte komt een geslaagd beroep op noodweer toe. De rechtbank acht het bewezen verklaarde om die reden niet strafbaar. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging. Dit betekent dat de rechtbank voor het bewezenverklaarde geen straf zal opleggen aan verdachte.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingten aanzien van dat feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 1 september 2023 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het been en/of de bil en/of het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2023 te Lelystad, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het been en/of de bil en/of het lichaam te steken en/of snijden en/of prikken;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)