ECLI:NL:RBMNE:2024:4958

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
23/2361
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake NOW-subsidie en accountantsverklaring in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2024 een einduitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de toekenning van NOW-subsidie aan eiseres, een B.V. De rechtbank oordeelt dat de subsidie op nihil is vastgesteld vanwege het ontbreken van een accountantsverklaring. Dit besluit is in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het ontbreken van de verklaring niet onevenredig is in deze specifieke situatie. De rechtbank verwijst naar een eerdere tussenuitspraak van 2 mei 2024, waarin de minister de gelegenheid is gegeven om de geconstateerde gebreken in het besluit te herstellen. De minister heeft echter in zijn reactie van 3 juni 2024 niet adequaat gereageerd op de bezwaren van eiseres, en heeft de hoge kosten van de accountantsverklaring en de noodzaak daarvan niet in de belangenafweging betrokken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het ontbreken van de accountantsverklaring niet als weigeringsgrond mag worden gehanteerd. Tevens wordt het door eiseres betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2361

einduitspraak van de meervoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: H.L.A. van Well),
en

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1. Op 2 mei 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan. Deze
uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om
binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit van 28 februari 2023 te herstellen.
3. De minister heeft bij brief van 3 juni 2024 op de tussenuitspraak gereageerd. Eiseres
heeft hierop bij brief van 28 juni 2024 een schriftelijke zienswijze gegeven.
4. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Wat vooraf ging
5. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. In
haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de minister de betrokken belangen onvoldoende in kaart heeft gebracht en afgewogen. De minister had de hoge kosten van ongeveer € 20.000,-, die voor eiseres gemoeid zijn met het overleggen van een accountantsverklaring in de belangenafweging moeten betrekken. Ook had hij, in aanmerking nemend de ratio van deze verplichting, de noodzaak van het overleggen van een accountantsverklaring in dit specifieke geval moeten onderzoeken. In het kader van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel heeft de minister niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de verplichting een accountantsverklaring over te leggen, maar had hij moeten beoordelen of de verplichting in dit geval echt noodzakelijk is en of de lasten in verhouding staan tot het doel van deze bepaling uit de NOW-1. De rechtbank heeft de minister opgedragen nader te motiveren waarom gebruik is gemaakt van de discretionaire bevoegdheid de subsidie vast te stellen op nihil en waarom de voor eiseres nadelige gevolgen van de nihilstelling en de terugvordering van het uitbetaalde voorschot niet onevenredig zijn.
Beoordeling van de herstelpoging
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het in de tussenuitspraak
geconstateerde gebrek in het bestreden besluit niet hersteld. In de brief van 3 juni 2024 wordt gesteld dat het belang van de minister zwaarder weegt dan het belang van eiseres, maar op geen enkele manier wordt uitgelegd waarom bij afweging van de betrokken belangen het niet onevenredig is om het ontbreken van een accountantsverklaring ten grondslag te leggen aan de vaststelling van de definitieve subsidie op nihil en de terugvordering van het uitbetaalde voorschot. In de brief is niet ingegaan op de hoge kosten voor eiseres noch op noodzaak van het overleggen van een accountantsverklaring in deze specifieke situatie.

Conclusie

7. Het beroep van eiseres is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De rechtbank moet vervolgens beslissen hoe het verder gaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om nogmaals een bestuurlijke lus toe te passen en kan ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Immers niet duidelijk is of de aanvraag om een definitieve tegemoetkoming op een andere grond moet/kan worden geweigerd. Indien de minister tot de conclusie komt dat eiseres recht heeft op een definitieve tegemoetkoming zal de hoogte daarvan moeten worden berekend. De rechtbank draagt de minister op om met inachtneming van het bepaalde in de tussenuitspraak en deze einduitspraak opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres.
De minister kan in het nieuwe besluit het ontbreken van een accountantsverklaring niet als weigeringsgrond voor de toekenning van een definitieve subsidie hanteren. De rechtbank stelt voor het opnieuw beslissen op het bezwaar een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
10. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. C. de Kruif, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.