Op 7 augustus 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.L. Wittensleger, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had op 19 februari 2024 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 11 januari 2024 was genomen. Op 15 mei 2024 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waardoor het eerdere besluit werd gewijzigd. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van verzoekster om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 875,-, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024 door mr. S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier E.J.H.C. Hui.