In deze zaak heeft verzoekster, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], op 18 december 2023 beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit beroep volgde op de stelling dat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 13 oktober 2022 voor herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft op 2 februari 2024 alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank overweegt dat, indien een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 218,75, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,25, omdat de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier E.J.H.C. Hui, en is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen indien zij het niet eens zijn met deze uitspraak.