Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.Waar gaat deze zaak feitelijk over?
In de hoofdzaak
3.De beoordeling in het incident
Artikel 13 van de investeringsovereenkomst
the laws of the European Community and that of the Jurisdictions of the Kingdom of The Netherlands as per Party A’s discretion.” Voor zover hieruit al niet een keuze voor Nederlands recht kan worden afgeleid, geldt dat partijen in Nederland woonachtig c.q. gevestigd zijn. In artikel 13 is geen plaats van arbitrage bepaald, zodat daaraan geen andersluidend aanknopingspunt kan worden gevonden voor de bepaling van het toepasselijke (formele) recht. De conclusie is dat Nederlands recht van toepassing is op de vraag of het onderhavige arbitragebeding geldig is.
International Chamber of Commercein Den Haag, met uitsluiting van de overheidsrechter. Dat dit wel zo moet worden opgevat, volgt niet ondubbelzinnig uit artikel 13 sub e van de investeringsovereenkomst. In die bepaling is niet nader omschreven wat wordt bedoeld met de afkorting ‘ICC’ en met ‘Publication 838’. Het beding bevat ook anderszins geen verwijzing naar de toepasselijke arbitrageregels. Vervolgens is in sub d van artikel 13 vermeld dat geschillen uit de overeenkomst worden beslecht aan de hand van regels van de Europese Gemeenschap, zonder dat ook hier duidelijk wordt gemaakt welke regels dit betreffen en hoe deze bepaling zich verhoudt tot sub b en sub e.
4.De beoordeling in de hoofdzaak
5.De beslissing
14 augustus 2024zal komen voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2024, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,