ECLI:NL:RBMNE:2024:4928

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
C/16/570460 / HA ZA 24-91
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Rechtbank Midden-Nederland in hypotheekgeschil met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank. De eiser, de naamloze vennootschap De Volksbank N.V., heeft in 2003 en 2004 twee hypotheekovereenkomsten gesloten en vordert betaling van een openstaande hypotheekschuld van € 745.927,11. De Volksbank baseert haar vordering op artikel 42 van haar Algemene Voorwaarden, waarin een woonplaatskeuze is opgenomen. De gedaagde, [procesdeelnemer II], heeft in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, stellende dat artikel 42 vernietigbaar zou zijn en dat de Belgische rechter bevoegd zou zijn boven de Nederlandse rechter.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de bevoegdheid van de Rechtbank Midden-Nederland is gegeven door de woonplaatskeuze van [procesdeelnemer II] in Utrecht, zoals vastgelegd in de Algemene Voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [procesdeelnemer II] voldoende gelegenheid heeft gehad om kennis te nemen van deze voorwaarden en dat deze voorwaarden niet onredelijk bezwarend zijn. De rechtbank heeft het verweer van [procesdeelnemer II] dat artikel 42 een oneerlijk beding is, verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering van [procesdeelnemer II] om de rechtbank onbevoegd te verklaren, niet kan slagen.

De rechtbank heeft de vordering van [procesdeelnemer II] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de Volksbank in het incident, begroot op € 614,00. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 18 september 2024 voor het nemen van een conclusie van antwoord door [procesdeelnemer II].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/570460 / HA ZA 24-91
Vonnis in incident van 7 augustus 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DE VOLKSBANK N.V.,
gevestigd in Utrecht,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D.L.A. van Voskuilen te Rotterdam,
tegen

1.[procesdeelnemer II] ,

2.
[procesdeelnemer III],
beiden wonend in Italië,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. J. van Boekel te Tilburg.
Partijen zullen hierna de Volksbank en [procesdeelnemer II] (mannelijk enkelvoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
  • de incidentele conclusie van antwoord
  • de akte uitlaten over producties.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis in het incident zal worden gewezen.

2.De kern

2.1.
Partijen hebben in 2003 en 2004 twee hypotheekovereenkomsten gesloten. De Volksbank vordert in de hoofdzaak betaling van de openstaande hypotheekschuld van € 745.927,11. De bevoegdheid van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht wordt door de Volksbank op artikel 42 van haar Algemene Voorwaarden (woonplaatskeuze) gebaseerd. [procesdeelnemer II] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, aangezien artikel 42, als dit al van toepassing is, vernietigbaar zou zijn. Ook stelt hij dat de Belgische rechter boven de Nederlandse rechter bevoegd is. Het gelijk ligt aan de zijde van de Volksbank.

3.De beoordeling

De Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht is bevoegd

3.1.
De rechtbank is bevoegd om van de hoofdzaak kennis te nemen. Op grond van artikel 42 van de Algemene Voorwaarden geldt voor [procesdeelnemer II] bij het ontbreken van een woonplaats in Nederland, woonplaats kiest op het kantoor van de Volksbank; Utrecht. Tenzij de wet anders bepaalt, is de rechter van de (gekozen) woonplaats van de gedaagde bevoegd (artikel 99 lid 2 Rv). De rechtbank is van oordeel dat de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn en dat [procesdeelnemer II] een redelijke mogelijkheid heeft gehad van deze Algemene Voorwaarden kennis te nemen. Daarnaast vindt de rechtbank artikel 42 niet onredelijk bezwarend en/of oneerlijk. Ook het verweer van [procesdeelnemer II] dat de Belgische rechter bevoegd zou zijn, gaat niet op. De rechtbank licht dit hierna toe.
De Algemene Voorwaarden (waaronder artikel 42) zijn van toepassing
3.2.
De Volksbank heeft in haar conclusie van antwoord als productie 12 de gehele Algemene Voorwaarden – waaronder artikel 42 – overgelegd. [procesdeelnemer II] stelde aanvankelijk dat niet is gebleken dat artikel 42 onderdeel uitmaakt van de van toepassing verklaarde Algemene Voorwaarden, maar heeft hierna op productie 12 niet meer gereageerd, terwijl hij hiertoe wel de mogelijkheid had. De rechtbank begrijpt hieruit dat [procesdeelnemer II] zijn stelling heeft verlaten. In ieder geval heeft hij zijn stelling onvoldoende onderbouwd. De Algemene Voorwaarden, inclusief artikel 42, zijn dus van toepassing.
[procesdeelnemer II] heeft kennis kunnen nemen van de Algemene Voorwaarden
3.3.
Het verweer van [procesdeelnemer II] dat artikel 42 vernietigbaar is, omdat de Algemene Voorwaarden niet zouden zijn overhandigd, slaagt niet. Een beding in de Algemene Voorwaarden is vernietigbaar als de gebruiker (de Volksbank) aan de wederpartij ( [procesdeelnemer II] ) niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de Algemene Voorwaarden kennis te nemen (artikel 6:233 sub b BW), maar deze mogelijkheid heeft [procesdeelnemer II] wel gehad.
3.4.
De gebruiker heeft aan de wederpartij de in artikel 233 onder b bedoelde mogelijkheid onder andere geboden, wanneer hij de Algemene Voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand heeft gesteld (artikel 6:234 lid 1 BW). De Volksbank heeft dit gedaan. In de notariële akten is door de notaris namelijk verklaard dat een afschrift van de Algemene Voorwaarden aan de akten is gehecht. Bovendien volgt uit de akten dat de notaris deze geheel aan [procesdeelnemer II] heeft uitgelegd.
3.5.
[procesdeelnemer II] stelt dat ondertekening van de akten onvoldoende is om aan het vereiste van kennisneming (artikel 6:233 sub b BW) te voldoen. In de jurisprudentie is inderdaad bepaald dat een voorgedrukte verklaring dat de wederpartij de Algemene Voorwaarden heeft ontvangen niet geldt als bewijs hiervoor, maar deze uitspraak ziet enkel op het voordrukken van teksten op aanvraagformulieren en daar is hier geen sprake van.
Artikel 42 van de Algemene Voorwaarden is niet onredelijk bezwarend
3.6.
Ook het verweer van [procesdeelnemer II] dat artikel 42 als onredelijk bezwarend beding vernietigbaar is, slaagt niet. [procesdeelnemer II] stelt dat artikel 42 op de zwarte lijst van artikel 6:236 sub n BW staat, aangezien het een beding zou bevatten dat voorziet in de beslechting van een geschil door een ander dan de rechter die volgens de wet bevoegd zou zijn (forumkeuze). Een beding op de zwarte lijst wordt als onredelijk bezwarend aangemerkt (artikel 6:236 BW) en is vernietigbaar (artikel 6:233 aanhef en sub a BW), maar artikel 42 bevat geen forumkeuze. In artikel 42 wordt namelijk geen rechter uitgesloten of exclusief aangewezen. De Nederlandse rechter is door de gekozen woonplaats alleen medebevoegd. Nog altijd is ook bevoegd de rechter van de werkelijke verblijfplaats van [procesdeelnemer II] (artikel 101 Rv).
Artikel 42 van de Algemene Voorwaarden is geen oneerlijk beding
3.7.
Het verweer van [procesdeelnemer II] dat artikel 42 een oneerlijk beding is dat hem dus niet bindt (artikel 6 Richtlijn 93/13 EEG), slaagt evenmin. [procesdeelnemer II] stelt dat het evenwicht dat uit de overeenkomst voortvloeit door artikel 42 aanzienlijk wordt verstoord ten nadele van [procesdeelnemer II] als consument, maar dit is niet het geval.
3.8.
Het klopt dat artikel 42 geen kernbeding is en dat [procesdeelnemer II] bij toepassing van artikel 42 extra reistijd en -kosten heeft, maar artikel 42 geldt voor de Volksbank ter voorkoming dat [procesdeelnemer II] zich onvindbaar maakt. Daarnaast staat vast dat tussen partijen wel is gesproken over het van toepassing verklaren van de Algemene Voorwaarden. Uit de notariële akten volgt namelijk dat de Algemene Voorwaarden door de notaris aan [procesdeelnemer II] zijn toegelicht bij ondertekening van de akten. De rechtbank is van oordeel dat het belang van de Volksbank opweegt tegen het belang van [procesdeelnemer II] , terwijl het gegeven dat [procesdeelnemer II] niet over dit beding heeft kunnen onderhandelen dat evenwicht in belangen niet anders maakt. Van een verstoord evenwicht aan de zijde van [procesdeelnemer II] is dus geen sprake.
3.9.
[procesdeelnemer II] stelt daarnaast dat artikel 42 op grond van de blauwe lijst bij Richtlijn 93/13 EEG onder q als oneerlijk is aan te merken. Artikel 42 zou hem als consument beletten bij het indienen van een rechtsvordering bij de volgens de wet bevoegde rechter. Anders dan [procesdeelnemer II] stelt, is artikel 42 geen beding dat onder q van de blauwe lijst valt. [procesdeelnemer II] kan namelijk nog steeds een vordering instellen bij de volgens de wet bevoegde rechter.
Het verweer van [procesdeelnemer II] dat de Belgische rechter bevoegd is, slaagt niet
3.10.
[procesdeelnemer II] heeft met artikel 42 van de Algemene Voorwaarden woonplaats gekozen in Utrecht. Voor de uitvoer en tenuitvoerlegging van de notariële akten heeft [procesdeelnemer II] vervolgens woonplaats in België gekozen. [procesdeelnemer II] meent dat de notariële akten voor de Algemene Voorwaarden gaan, maar de rechtbank gaat hier niet in mee. Op pagina 9 van de notariële akten staat namelijk over de Algemene Voorwaarden:
“Deze Algemene Voorwaarden worden geacht woordelijk in deze akte opgenomen te zijn en daarvan deel uit te maken, voor zover in deze akte niet van die Algemene Voorwaarden is afgeweken, met dien verstande dat alle in de hierna genoemde Algemene Voorwaarden aan de bank toegekende rechten in stand blijven.”
De Volksbank heeft dus het recht om [procesdeelnemer II] in Utrecht te dagvaarden.
[procesdeelnemer II] moet de proceskosten in het incident aan de Volksbank betalen
3.11.
[procesdeelnemer II] moet als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van de Volksbank in het incident betalen.
3.12.
De proceskosten in het incident aan de kant van de Volksbank worden begroot op € 614,00 (1 punt x tarief II).

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering van [procesdeelnemer II] af,
4.2.
veroordeelt [procesdeelnemer II] in de kosten van het incident, aan de kant van de Volksbank begroot op € 614,00,
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak naar de rol van 18 september 2024 voor het nemen van een conclusie van antwoord door [procesdeelnemer II] ,
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.