ECLI:NL:RBMNE:2024:4908

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
574081
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een civiele zaak naar de kantonrechter wegens onbevoegdheid

In deze zaak heeft eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een vordering ingesteld tegen gedaagde partijen op basis van een agentuurovereenkomst. De eiser stelt dat gedaagde c.s. verschillende bepalingen uit deze overeenkomst heeft overtreden en vordert boetes volgens het boetebeding. In het incident verzoekt eiser de rechtbank om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, en voegt daarbij een lopende zaak tussen partijen die ook betrekking heeft op de agentuurovereenkomst. De rechtbank heeft de vordering tot verwijzing toegewezen, maar op andere gronden dan door eiser aangevoerd. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van de zaak kennis te nemen en verwijst de zaak naar de kantonrechter, omdat de vorderingen voortvloeien uit de agentuurovereenkomst, die door de kantonrechter behandeld moet worden. De rechtbank kan ook niet oordelen over de gevorderde voeging, omdat dit na de verwijzing door de kantonrechter moet worden beslist. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde c.s. in het incident, die zijn begroot op € 614,00. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/574081 / HA ZA 24-212
Vonnis in incident van 31 juli 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident ex artikel 220 lid 2 Rv,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. F. Amien,
tegen
de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1] ,
gevestigd te Groningen,
[gedaagde sub 2] ,
wonend te Groningen,
[gedaagde sub 3] ,
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
verwerende partijen in het incident ex artikel 220 lid 2 Rv,
hierna samen te noemen: [gedaagde c.s] ,
advocaat: mr. J.M. Brandsma.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie voor het verweer ex artikel 220 lid 2 Rv
- de conclusie van antwoord in het incident
- de akte van uitlating van [eiser] .
1.2.
Daarna is bepaald dat vonnis in het incident zal worden gewezen.

2.De kern

2.1.
[eiser] en [gedaagde c.s] hebben met elkaar een (inmiddels geëindigde) agentuurovereenkomst gesloten. [eiser] stelt dat [gedaagde c.s] verschillende bepalingen uit de overeenkomst heeft overtreden en vordert van [gedaagde c.s] in de hoofdzaak de boetes volgens het boetebeding in de overeenkomst. [eiser] wil in het incident dat de rechtbank de zaak naar de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht verwijst en voegt (artikel 220 lid 2 Rv) met een daar lopende zaak tussen partijen met ook de agentuurovereenkomst als kern van het geschil (verknochtheid). De rechtbank wijst de vordering tot verwijzing – hoewel op andere gronden – toe. De vordering tot voeging moet beslist worden na de verwijzing door de kantonrechter.

3.De beoordeling

De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar de kantonrechter
3.1.
De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat de zaak naar de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht moet worden verwezen, maar niet op grond van het door [eiser] aangevoerde artikel 220 lid 2 Rv. De vorderingen van [eiser] in de hoofdzaak vloeien namelijk voort uit de agentuurovereenkomst. Dit is een onderwerp dat, ongeacht het beloop of de waarde van de vorderingen, op grond van artikel 93 onder c Rv door de kantonrechter wordt behandeld. De rechtbank is niet bevoegd om van deze zaak kennis te nemen. De vorderingen moeten daarom verder worden behandeld en beslist door de kantonrechter.
3.2.
Aangezien de rechtbank onbevoegd is om over deze zaak te oordelen, is een verwijzing op grond van artikel 220 lid 2 Rv niet mogelijk. De rechtbank verwijst de zaak op de voet van art. 71 lid 2 Rv desalniettemin naar de kantonrechter, omdat [eiser] hier haar vordering had moeten indienen. De vordering van [eiser] tot verwijzing wordt dus, hoewel op andere gronden, toegewezen.
3.3.
De rechtbank kan, gelet op haar onbevoegdheid, ook niet over de gevorderde voeging (artikel 220 lid 2 Rv) oordelen. De vordering tot voeging moet beslist worden na de verwijzing door de kantonrechter.
[eiser] moet de proceskosten van [gedaagde c.s] in het incident betalen
3.4.
[eiser] moet de proceskosten van [gedaagde c.s] in het incident betalen. Hoewel haar vordering gedeeltelijk is toegewezen, heeft [eiser] , door haar hoofdzaak bij de verkeerde rechter aan te brengen, een verwijzing naar de kantonrechter noodzakelijk gemaakt.
3.5.
De proceskosten in het incident aan de kant van [gedaagde c.s] worden begroot op € 614,00.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
verklaart zich onbevoegd om van de zaak kennis te nemen en verwijst deze – ook voor de beslissing tot voeging - in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Utrecht, op
woensdag 14 augustusom 09:30 uur,
4.2.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
4.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
4.4.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het eventueel teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort,
4.5.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de kant van [gedaagde c.s] begroot op € 614,00,
4.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op
31 juli 2024.