In deze zaak heeft eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een vordering ingesteld tegen gedaagde partijen op basis van een agentuurovereenkomst. De eiser stelt dat gedaagde c.s. verschillende bepalingen uit deze overeenkomst heeft overtreden en vordert boetes volgens het boetebeding. In het incident verzoekt eiser de rechtbank om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, en voegt daarbij een lopende zaak tussen partijen die ook betrekking heeft op de agentuurovereenkomst. De rechtbank heeft de vordering tot verwijzing toegewezen, maar op andere gronden dan door eiser aangevoerd. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van de zaak kennis te nemen en verwijst de zaak naar de kantonrechter, omdat de vorderingen voortvloeien uit de agentuurovereenkomst, die door de kantonrechter behandeld moet worden. De rechtbank kan ook niet oordelen over de gevorderde voeging, omdat dit na de verwijzing door de kantonrechter moet worden beslist. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde c.s. in het incident, die zijn begroot op € 614,00. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.