ECLI:NL:RBMNE:2024:4878

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/5179
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot sluiting van een woning op grond van artikel 13b Opiumwet met betrekking tot de belangen van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker tegen de sluiting van zijn woning voor de duur van vier weken. De burgemeester van de gemeente Zeist had op 2 augustus 2024 besloten tot sluiting van de woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er drugs in en rondom de woning waren aangetroffen. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C. Willekes, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. K. van de Brug-van Ewijk, heeft gereageerd met een verweerschrift.

Tijdens de zitting op 9 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk was gezien de ernst van de overtredingen. Er waren zowel softdrugs als harddrugs aangetroffen, evenals attributen die verband hielden met drugshandel. Hoewel verzoeker aanvoerde dat de handel voornamelijk op de openbare weg plaatsvond, waren er voldoende aanwijzingen dat er ook in de woning werd gehandeld.

De voorzieningenrechter heeft echter ook de belangen van de drie minderjarige kinderen van verzoeker in overweging genomen. Hoewel de burgemeester in zijn besluit onvoldoende rekening had gehouden met deze belangen, heeft hij tijdens de zitting aangegeven dat hij contact had opgenomen met het Centrum voor Jeugd en Gezin om opvang voor de kinderen te regelen. Dit gaf de voorzieningenrechter voldoende vertrouwen dat de zorgplicht van de burgemeester alsnog zou worden nageleefd. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang van de burgemeester bij het handhaven van de openbare orde zwaarder woog dan de belangen van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5179
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 augustus 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C. Willekes),
en

de burgemeester van de gemeente Zeist, de burgemeester

(gemachtigde: mr. K. van de Brug-van Ewijk).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de sluiting van zijn woning voor de duur van vier weken.
Met het besluit van 2 augustus 2024 heeft de burgemeester hiertoe besloten. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester. Verder was aanwezig [A] , de partner van verzoeker.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Bij de beantwoording van de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, beoordeelt de voorzieningenrechter of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Daarnaast weegt de voorzieningenrechter het belang van verzoeker bij de schorsing van het besluit af tegen het belang van de burgemeester bij onmiddellijke sluiting van de woning.
De bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting van de woning te besluiten staat niet ter discussie. De vraag is of de burgemeester ook van zijn bevoegdheid gebruik mocht maken in dit geval.
Daarvoor moet allereerst beoordeeld worden of er een noodzaak is om te woning te sluiten. De burgemeester vindt van wel en de voorzieningenrechter is dit met hem eens. De ernst en omvang van de overtreding zijn zodanig dat deze een sluiting noodzakelijk maken. In en bij de woning zijn op meerdere plaatsen drugs aangetroffen, zoals in de keuken, in een inbouwkast naast de voordeur en in een schuurtje en de tuin. Het gaat dan om zowel softdrugs als harddrugs. Ook zijn er allerlei attributen aangetroffen die te maken hebben met drugshandel. De burgemeester heeft dit terecht als een ernstige situatie beoordeeld. Daar komt bij dat verzoeker weliswaar terecht opmerkt dat uit de bestuurlijke rapportages volgt dat de handel veel op de openbare weg plaatsvond, maar in de bestuurlijke rapportages staan ook voldoende aanwijzingen dat er in of bij de woning gehandeld werd en dat er aanloop was naar de woning. Dat uit de bestuurlijke rapportages niet volgt dat er overlast is ervaren in de buurt en dat de buren verklaren geen overlast te hebben ondervonden, maakt het voorgaande niet anders. Dit maakt dan ook niet dat de noodzaak tot sluiting ontbreekt.
De voorzieningenrechter merkt verder nog op dat het doel van de sluiting niet is om verzoeker te straffen en in die zin de bewoordingen in het besluit “dat dergelijke gedragingen niet worden beloond” niet passen bij een herstelsanctie. Dit betekent echter niet dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, omdat voldoende duidelijk uit het besluit blijkt dat de burgemeester bedoelt een herstelsanctie te nemen.
Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Daarbij wegen de belangen van de drie minderjarige kinderen van verzoeker zwaar. Uit vaste rechtspraak volgt dat het in beginsel aan de betrokkene zelf is om voor vervangende woonruimte te zorgen, ook als er minderjarige kinderen zijn, maar de burgemeester heeft ook een zorgplicht. Uit het besluit blijkt niet dat de burgemeester voldoende oog heeft gehad voor de belangen van de kinderen bij de sluiting, zeker ook gezien de gekozen termijn van drie dagen (in het weekend). De enkele verwijzing naar het Centrum voor Jeugd en Gezin is onvoldoende. In dit gebrek in het besluit ziet de voorzieningenrechter echter toch geen aanleiding om de gevraagde voorziening toe te wijzen. Op de zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester verteld dat zij inmiddels zelf contact heeft gehad met het Centrum voor Jeugd en Gezin om de mogelijkheden van opvang voor de kinderen te bespreken en heeft zij toegezegd dat de kinderen sowieso niet op straat komen te staan. Daarmee heeft de burgemeester alsnog invulling gegeven aan zijn zorgplicht en kan hij dit gebrek in het besluit in het te nemen besluit op bezwaar verder herstellen.
Het bezwaar heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. Het belang van de burgemeester om de woning te sluiten en daarmee de openbare orde te herstellen, weegt zwaarder. Dit betekent dat de burgemeester over kan gaan tot het daadwerkelijk sluiten van de woning, maar de voorzieningenrechter gaat ervan uit – gelet op wat op de zitting is besproken – dat dit nog niet aankomend weekend gebeurt, zodat de partner van verzoeker in de gelegenheid is om voor onderdak te zorgen bij familie of vrienden en zodat maandag 12 augustus 2024 in overleg en zo nodig met hulp van het Centrum voor Jeugd en Gezin verder naar vervangende woonruimte kan worden gezocht.
8. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2024 door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.