ECLI:NL:RBMNE:2024:4876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 23/989
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoeken om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo) door de gemeente Utrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van twee verzoeken om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo) beoordeeld. Eiser had verzocht om openbaarmaking van alle correspondentie van twee ambtenaren van de gemeente Utrecht, maar de rechtbank oordeelt dat eiser geen specifieke (bestuurlijke) aangelegenheid heeft genoemd in zijn verzoeken. De rechtbank stelt vast dat eiser geen onderwerp, aanleiding of context heeft gegeven voor zijn verzoeken, wat in strijd is met de vereisten van de Woo. De rechtbank wijst erop dat de Woo niet bedoeld is voor 'phishing expeditions', waarbij een verzoeker breed naar informatie vraagt zonder een concrete aanleiding. Eiser had in zijn verzoeken de ambtenaren genoemd, maar dit alleen is onvoldoende om te spreken van een behandelbaar verzoek. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht terecht heeft besloten de verzoeken niet in behandeling te nemen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De rechtbank benadrukt dat de verzoeker bij zijn verzoek de aangelegenheid moet vermelden waarover hij informatie wenst te ontvangen, en dat dit begrip ruim moet worden geïnterpreteerd, maar dat in dit geval de verzoeken niet voldoen aan deze eis.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/989
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.V. Lie-A-Lien),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: mr. M.J.O. Coppier).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van twee verzoeken om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo).
Het college heeft besloten de verzoeken niet te behandelen bij besluit van 20 september 2022. Met het bestreden besluit van 27 januari 2023 op het bezwaar van eiser is het college hierbij gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college. Namens het college was verder aanwezig mr. drs. [A] .
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan en gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep..

Beoordeling door de rechtbank

Op grond van artikel 4.6 van de Woo kan een bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek, dan wel onverwijld nadat is gebleken dat de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie, besluiten het verzoek niet te behandelen, indien de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft.
Het college stelt dat van beide sprake is. Hij heeft hiertoe overwogen dat eiser gezien de timing, de onbegrensde reikwijdte van de verzoeken en de gerichtheid tegen twee ambtenaren die vol bezet zijn door het handhavingsdossier, beoogt zand in de machine te gooien en niet beoogt om publieke informatie openbaar te maken. Eiser noemt ook geen bestuurlijke aangelegenheid waar de verzoeken op zien.
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft in zijn Woo-verzoeken van 7 september 2022 gevraagd om openbaarmaking van alle correspondentie, met inbegrip van, maar niet beperkt tot e-mailberichten, sms-berichten, digitale app-berichten (waaronder whatsapp, signal, facebook enz.) die [B] en [C] , medewerkers van de gemeente Utrecht, hebben ontvangen en verzonden in de periode van respectievelijk 1 januari 2020 en 1 januari 2017 tot en met heden.
De Woo gaat over openbaarmaking van publieke informatie. Artikel 4.1, vierde lid van de Woo schrijft voor dat de verzoeker bij zijn verzoek de aangelegenheid vermeldt waarover hij informatie wenst te ontvangen. Dit begrip moet, net als onder de Wob ruim worden geïnterpreteerd. Het kan zien op het openbaar bestuur in al zijn facetten [1] , waaronder bijvoorbeeld ook de interne organisatie van het bestuursorgaan.
5. De rechtbank is het met het college eens dat verzoeker geen aangelegenheid heeft genoemd in zijn verzoeken. Verzoeker noemt immers geen onderwerp, geen aanleiding of zelfs maar enige context in zijn verzoeken. Weliswaar zien zijn verzoeken op twee ambtenaren die het college ziet als sleutelfiguren binnen het handhavingsdossier over eisers pand, maar ook dit maakt nog niet dat sprake is van een aangelegenheid, omdat eiser die (voor de hand liggende) link expliciet, ook in de latere stukken, niet legt. Het alleen noemen van twee ambtenaren en vragen naar alle door hen ontvangen en verzonden correspondentie over lange periodes valt naar het oordeel van de rechtbank niet binnen de definitie van een aangelegenheid, ook niet als dat begrip ruim wordt geïnterpreteerd. Correspondentie van ambtenaren mag dan publieke informatie bevatten, maar voordat sprake is van een behandelbaar Woo-verzoek dient dit evenwel ook een voldoende concrete aangelegenheid te bevatten.
6. Uit het verslag van de hoorzitting in de bezwaarfase blijkt dat eiser zijn verzoeken heel bewust niet heeft gespecificeerd, omdat hij wilde onderzoeken wat er allemaal speelt. Maar daar is de Woo uitdrukkelijk niet voor bedoeld. Het is niet de bedoeling dat breed naar informatie gevraagd kan worden die de burger op het spoor kan brengen van informatie die hij wenst, een zogenaamde ‘phishing expedition’. Omdat duidelijk is dat eiser zijn verzoek juist niet wilde specificeren, hoefde het college hem daartoe ook niet in de gelegenheid te stellen. Dat eiser vraagtekens zet bij de integriteit en deskundigheid van ambtenaren en daarom zelf een onderzoek wil doen, maakt niet dat alsnog van een (bestuurlijke) aangelegenheid sprake is.
7. Eiser heeft op zitting gevraagd om een vertrouwelijke verklaring te mogen inbrengen of deze later te mogen overleggen. De rechtbank ziet dit als een verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden. Eiser heeft toegelicht dat hij nieuwe informatie heeft om zijn motieven toe te lichten maar hij wil niet dat het college daarvan kennis kan nemen. Dat kan de beoordeling van de zaak over twee verzoeken die hij in september 2022 heeft gedaan, niet anders maken. Het gaat nog steeds niet om een concreet onderwerp waar eiser naar vraagt en waarop het college moet beslissen. De door eiser beoogde nieuwe verklaring kan dus niet bijdragen aan de beoordeling van het beroep, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om eiser in de gelegenheid te stellen deze verklaring alsnog in te brengen. Zij wijst het verzoek om aanhouding dan ook af.
8. Gezien vorenstaande heeft het college terecht vastgesteld dat de verzoeken duidelijk geen (bestuurlijke) aangelegenheid bevatten. Reeds hierom mocht het college besluiten de verzoeken niet te behandelen. Wat overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank komt ook niet toe aan een oordeel over het standpunt van het college dat eiser met zijn verzoeken kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie.
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de Woo-verzoeken van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024 door mr. P.J.M. Mol, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en mr. H.H.L. Krans, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
voorzitter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:777.