In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep dat door eiser was ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiser had op 28 maart 2024 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 maart 2024. De rechtbank heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat eiser het griffierecht van € 51,- niet had betaald. Dit griffierecht is verplicht volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft eiser op 4 juli 2024 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken moest worden betaald. Deze brief werd echter onbestelbaar geretourneerd. Vervolgens is de brief op 31 juli 2024 per gewone post verzonden, waarbij werd vermeld dat de termijn niet opnieuw aanvangt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet is ontvangen en eiser heeft geen geldige reden opgegeven voor de niet-betaling. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zoals bepaald in artikel 8:54 Awb. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen, aangezien het beroep niet inhoudelijk is behandeld. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van griffier E.J.H.C. Hui, en is openbaar uitgesproken op 8 augustus 2024. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.