ECLI:NL:RBMNE:2024:4840

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
C/16/577300 KG ZA 24-331
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardeloosverklaring van executoriaal beslag in kort geding na verjaring van kinderalimentatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde, die ooit met elkaar getrouwd waren. Eiser vorderde de waardeloosverklaring van de inschrijving van executoriale beslagen die op 12 december 2012 waren gelegd op zijn onroerende zaken. Deze beslagen waren gelegd in het kader van een alimentatieverplichting die voortvloeide uit de echtscheidingsbeschikking van 2000. Eiser stelde dat hij door de verjaring van de alimentatieverplichting niet meer aan deze verplichting kon worden gehouden, aangezien de kinderen inmiddels meerderjarig waren en de verjaringstermijn van vijf jaar was verstreken. Tijdens de zitting op 15 juli 2024 werd afgesproken dat partijen zouden proberen om in onderling overleg tot een oplossing te komen, maar eiser trok zijn vordering niet in. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser 'onmiddellijk belanghebbende' was en dat het spoedeisend belang voldoende was aangetoond. De voorzieningenrechter verklaarde de inschrijving van het beslag waardeloos, omdat de verjaringstermijn was verstreken en er geen stuitingshandelingen waren verricht. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze geldt totdat een eventueel hoger beroep is beslist.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer / rolnummer: C/16/577300 / KG ZA 24-331
Vonnis in kort geding van 29 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. J. van Zinderen,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] , Verenigde Staten van Amerika,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
  • de dagvaarding van 5 juli 2024, met producties 1 tot en met 6;
  • de brief van [eiser] van 11 juli 2024, met producties 7 tot en met 9.
1.2.
De mondelinge behandeling (zitting) vond plaats op 15 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [eiser] met zijn advocaat;
  • [gedaagde] (via Microsoft Teams).
Aan mevrouw [echtgenote] , de echtgenote van [eiser] , is bijzondere toegang tot de zittingszaal verleend.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van [eiser] spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
1.3.
Op de zitting hebben partijen afgesproken dat zij alsnog zouden proberen in onderling overleg een oplossing te vinden voor hun geschil. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat twee weken na de zitting vonnis wordt gewezen, tenzij [eiser] zijn vordering voor die tijd na een schikking intrekt. De voorzieningenrechter heeft geen bericht van intrekking gehad en zal daarom in dit vonnis een beslissing nemen op de vordering van [eiser] .

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van [echtscheidingsdatum] 2000 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op [datum] 2000 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Op het moment van de echtscheiding hadden partijen drie minderjarige kinderen: een dochter (1990) en twee zoons (1991 en 1993).
2.3.
In de echtscheidingsbeschikking van [echtscheidingsdatum] 2000 heeft de rechtbank ook bepaald dat [eiser] ƒ 350,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan [gedaagde] moet betalen, bij vooruitbetaling te voldoen, te verhogen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verleend.
2.4.
Op 12 december 2012 is in opdracht van [gedaagde] executoriaal beslag gelegd op de volgende onroerende zaken van [eiser] :
de onroerende zaak staande en gelegen te [gemeente] aan het adres [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie 1] , nummer [nummer 1] ;
de onroerende zaak staande en gelegen te [gemeente] aan het adres [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie 1] , nummer [nummer 2] ;
de onroerende zaak staande en gelegen te [gemeente] aan het adres [straat] ,
kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie 1] , nummer [nummer 3] ;
de onverdeelde helft van de onroerende zaak staande en gelegen te Laren (NH) aan
het adres [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats 1] , sectie [sectie 2] , nummer [nummer 4] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- waardeloos verklaart de inschrijving van de executoriale beslagen die op
12 december 2012 zijn gelegd op:
o de onroerende zaak staande en gelegen te [gemeente] aan het adres [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie 1] , nummer [nummer 1] ;
o de onroerende zaak staande en gelegen te [gemeente] aan het adres [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie 1] , nummer [nummer 2] ;
o de onroerende zaak staande en gelegen te [gemeente] aan het adres [straat] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie 1] , nummer [nummer 3] ;
o de onverdeelde helft van de onroerende zaak staande en gelegen te Laren (NH) aan het adres [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats 1] , sectie [sectie 2] , nummer [nummer 4] ;
- kosten rechtens.
3.2.
[gedaagde] wil dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De advocaat van de [eiser] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij bewust niet heeft verzocht aan de voorzieningenrechter om het executoriale beslag op te heffen. Redengevend hiervoor is dat het beslag volgens hem al van rechtswege is teniet gegaan zodat er niets meer op te heffen valt. Bovendien zou een opheffing van het beslag volgens hem nog niet betekenen dat dit ook wordt doorgehaald. Wat hier ook van zij, de voorzieningenrechter acht zich gebonden aan het petitum van de dagvaarding en zal op grond daarvan rechtspreken.
4.2.
De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiser] toewijzen en legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
4.3.
Om de inschrijving van het beslag waardeloos te laten verklaren, is het op grond van artikel 3:28 van het Burgerlijk Wetboek (BW) nodig dat [gedaagde] (op verzoek van [eiser] ) een schriftelijke verklaring hierover afgeeft. In artikel 3:29 BW staat dat als de vereiste verklaring niet wordt afgegeven, de rechtbank de inschrijving op vordering van de onmiddellijk belanghebbende waardeloos kan verklaren. In spoedeisende gevallen kan ook de voorzieningenrechter in een kortgedingprocedure hierover beslissen (M.v.A. II, Parl. Gesch. BW Boek 3 1981, p. 151).
4.4.
[eiser] is ‘onmiddellijk belanghebbende’ in de zin van artikel 3:29 lid 1 BW. Hij heeft een zelfstandig belang om de inschrijving van het beslag waardeloos te laten verklaren. Degene die de verklaring had behoren af te geven ( [gedaagde] ) wil dat niet doen en daarom legt [eiser] dit voor aan de voorzieningenrechter.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang van [eiser] voldoende vast is komen te staan. [eiser] stelt namelijk dat hij, mede als gevolg van teruglopende resultaten van zijn onderneming, aan diverse grote financiële verplichtingen niet kan voldoen. Hij heeft daarom de drie percelen aan de [straat] waarop beslag ligt verkocht, maar kan deze vanwege het beslag niet leveren. Het voeren van een bodemprocedure zou, mede gelet op de dan van toepassing zijnde hoger beroepstermijn, te lang duren. Verder valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te verwachten dat de rechtbank in een bodemprocedure tot een andere beslissing komt.
4.6.
Zoals in punt 2.3. van dit vonnis staat, heeft de rechtbank op [echtscheidingsdatum] 2000 een beslissing genomen over de kinderalimentatie. [gedaagde] stelt dat er nog een latere rechterlijke beslissing over de kinderalimentatie is, maar [eiser] betwist dat en [gedaagde] heeft deze stelling niet onderbouwd (met stukken). Het op 12 december 2012 gelegde executoriale beslag is ook niet op grond van een nader vonnis gelegd, maar uit hoofde van de (echtscheidings)beschikking van [echtscheidingsdatum] 2000. Dit staat met zoveel woorden in het beslagexploit. Omdat de kinderalimentatie volgens die beschikking maandelijks moet worden betaald, geldt op grond van artikel 3:324 lid 3 BW een verjaringstermijn van vijf jaar. Deze verjaringstermijn geldt voor iedere maandelijkse termijn afzonderlijk.
4.7.
Partijen verschillen van mening of [eiser] aan de verplichting tot het betalen van kinderalimentatie heeft voldaan. Maar voor de beslissing in deze kortgedingprocedure op de vordering van [eiser] over het beslag maakt dat geen verschil De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat, ook al zou [eiser] niet (geheel) aan zijn verplichting hebben voldaan en [gedaagde] dus een vordering op [eiser] hebben, deze vordering ten aanzien van de kinderalimentatie is verjaard. De kinderen zijn respectievelijk in 2008, 2009 en 2011 18 jaar geworden. Dat is langer dan vijf jaar geleden. Een verjaring kan worden gestuit. Door een stuitingshandeling wordt de lopende termijn afgebroken en begint een nieuwe termijn te lopen. Weliswaar heeft [gedaagde] verklaard dat uitputtende hoeveelheden energie zijn gestopt in pogingen tot incasseren, maar uit niets is gebleken dat er in de afgelopen vijf jaar stuitingshandelingen zijn verricht waardoor de vordering nog niet zou zijn verjaard. De deurwaarder die het beslag heeft gelegd, heeft in 2015 op verzoek van de toenmalige advocaat van [gedaagde] het dossier gesloten. De advocaat die [gedaagde] destijds bijstond heeft haar praktijk neergelegd. De meest recente aanmaning waar [gedaagde] naar verwijst, dateert van 24 juni 2014. Dat is langer dan vijf jaar geleden.
4.8.
Omdat vooralsnog voldoende vaststaat dat de vordering is verjaard, kan [gedaagde] niet meer (in rechte) de betaling door [eiser] afdwingen. De inschrijving van het beslag, waar ook nooit enige uitvoeringshandeling aan is gegeven, is waardeloos geworden. Daarom zal de voorzieningenrechter dat in het dictum van dit vonnis zo verklaren.
Kracht van gewijsde en uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
Op grond van artikel 3:29 lid 4 BW kan de verklaring van waardeloosheid die in dit vonnis wordt gegeven niet eerder worden ingeschreven dan nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Het vonnis gaat pas in kracht van gewijsde als er geen rechtsmiddel meer tegen open staat. De hoger beroepstermijn is vier weken. Zolang [gedaagde] niet kan aantonen dat de verjaring in de afgelopen vijf jaar is gestuit, acht de voorzieningenrechter een eventueel hoger beroep misbruik van procesrecht. De voorzieningenrechter zal daarom de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat wil zeggen dat de beslissing geldt totdat het gerechtshof eventueel anders heeft beslist.
Proceskosten
4.10.
In procedures van familierechtelijke aard is het gebruikelijk de proceskosten tussen partijen te compenseren. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken en zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Hierna volgt de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart waardeloos de inschrijving van het op 12 december 2012 ten laste van [eiser] gelegde executoriale beslag op:
o de onroerende zaak staande en gelegen te [gemeente] aan het adres [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie 1] , nummer [nummer 1] ;
o de onroerende zaak staande en gelegen te [gemeente] aan het adres [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie 1] , nummer [nummer 2] ;
o de onroerende zaak staande en gelegen te [gemeente] aan het adres [straat] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie 1] , nummer [nummer 3] ;
o de onverdeelde helft van de onroerende zaak staande en gelegen te [woonplaats 1] (NH) aan het adres [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats 1] , sectie [sectie 2] , nummer [nummer 4] ;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. M.J.W. Rietveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2024.