Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 5 juli 2024, met producties 1 tot en met 6;
- de brief van [eiser] van 11 juli 2024, met producties 7 tot en met 9.
- [eiser] met zijn advocaat;
- [gedaagde] (via Microsoft Teams).
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde, die ooit met elkaar getrouwd waren. Eiser vorderde de waardeloosverklaring van de inschrijving van executoriale beslagen die op 12 december 2012 waren gelegd op zijn onroerende zaken. Deze beslagen waren gelegd in het kader van een alimentatieverplichting die voortvloeide uit de echtscheidingsbeschikking van 2000. Eiser stelde dat hij door de verjaring van de alimentatieverplichting niet meer aan deze verplichting kon worden gehouden, aangezien de kinderen inmiddels meerderjarig waren en de verjaringstermijn van vijf jaar was verstreken. Tijdens de zitting op 15 juli 2024 werd afgesproken dat partijen zouden proberen om in onderling overleg tot een oplossing te komen, maar eiser trok zijn vordering niet in. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser 'onmiddellijk belanghebbende' was en dat het spoedeisend belang voldoende was aangetoond. De voorzieningenrechter verklaarde de inschrijving van het beslag waardeloos, omdat de verjaringstermijn was verstreken en er geen stuitingshandelingen waren verricht. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze geldt totdat een eventueel hoger beroep is beslist.