ECLI:NL:RBMNE:2024:4838

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
24/3617
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na afwijzing aanvraag door het Uwv

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, die als doktersassistente heeft gewerkt, had eerder uitkeringen ontvangen op basis van de Wet arbeid en zorg en de Ziektewet. Na een eerdere afwijzing van een WIA-aanvraag in 2021, diende zij op 3 maart 2023 opnieuw een aanvraag in, die op 16 maart 2023 door het Uwv werd afgewezen. Het Uwv stelde dat de ziekmelding van eiseres al eerder was beoordeeld en dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit op 3 april 2024.

De rechtbank behandelde de zaak op 8 augustus 2024, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar het Uwv niet. Na de zitting deed de rechtbank onmiddellijk uitspraak. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits deze zorgvuldig waren opgesteld. Eiseres voerde aan dat haar belastbaarheid niet correct was vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. De rechtbank concludeerde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om de medische beoordeling van het Uwv te weerleggen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiseres kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J. Wolbrink, met griffier G.M.T.M. Sips aanwezig. Eiseres werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3617
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als doktersassistente. In de periode van 9 maart 2019 tot 18 juni 2019 en de periode van 12 februari 2021 tot 4 juni 2021 heeft eiseres een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ontvangen. In aansluiting op de laatstgenoemde uitkeringsperiode is aan eiseres per 4 juni 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 3 maart 2023 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.
1.2.
Het Uwv heeft deze aanvraag met het besluit van 16 maart 2023 afgewezen, omdat de ziekmelding van eiseres van 4 juni 2021 al is beoordeeld in de beslissing van 13 december 2021 (naar aanleiding van een eerdere WIA-aanvraag). Met die beslissing heeft het Uwv aan eiseres een WIA-uitkering per 5 oktober 2021 geweigerd, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres is het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. Vervolgens hebben een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv onderzoek verricht. Op 4 juli 2023 heeft het Uwv aan eiseres het voornemen bekend gemaakt de beslissing van 16 maart 2023 te wijzigen en haar een WIA-uitkering met ingang van 2 juni 2023 te weigeren, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft daartegen een zienswijze ingediend. Daarna hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek verricht. Met het bestreden besluit van 3 april 2024 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en aan eiseres een WIA-uitkering geweigerd met ingang van 2 juni 2023.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het Uwv van 3 april 2024 op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet op de zitting verschenen.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

Het geschil en het beoordelingskader
3. Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig.
4. Eiseres voert aan dat haar belastbaarheid niet juist is vastgesteld. Eiseres claimt geen benutbare mogelijkheden te hebben. Als dat niet wordt aangenomen, is eiseres van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening gehouden met haar psychische klachten, de klachten aan haar bekken en haar maagklachten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres er nog op gewezen dat het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts een momentopname was en dat haar klachten in intensiteit kunnen variëren.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
5. Eiseres heeft geen specifieke gronden aangevoerd over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de rechtbank ziet ook geen reden om dat onderzoek onzorgvuldig te achten. De verzekeringsartsen hebben dossieronderzoek verricht, alle medische informatie bij de beoordeling betrokken en eiseres gezien op een fysiek spreekuur.
Medische beoordeling
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 maart 2024 toegelicht dat de angst- en PTSS-klachten niet als ernstig imponeren, gelet op zijn eigen onderzoeksbevindingen, maar ook vanwege het ontbreken van behandeling. Van bekkeninstabiliteit is geen sprake, beter kan worden gesproken van bekkenpijn syndroom. De rugklachten zijn aspecifiek en van een chronische darmontsteking is geen sprake. Uit de aanvullend ontvangen medische informatie komt geen ander en of ernstiger beeld naar voren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep staat het geclaimde onvermogen in schril contrast met de objectieve onderzoekbevindingen en bij lichamelijk onderzoek blijken er inconsistenties/discrepanties. Hij heeft geconcludeerd dat er medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel en hij heeft uitgelegd waarom dat zo is. Aanvullend heeft hij in zijn rapport van 2 juli 2024 toegelicht dat een milde maagontsteking niet maakt dat iemand niet kan en mag werken, dat de aandoening goed behandelbaar is met medicatie en dat uit de informatie van de huisarts ook geen ernstig beeld naar voren kwam.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres heeft aangevoerd dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft, maar zij heeft dit verder niet onderbouwd. Zij is niet opgenomen in een ziekenhuis, is niet bedlegerig, in haar algemene dagelijkse levensverrichtingen niet afhankelijk van anderen en ook is niet gebleken dat zij vanwege psychische klachten disfunctioneert. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft.
8. Eiseres heeft verder ook niet met medisch stukken aannemelijk gemaakt dat zij verdergaand beperkt is. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Hoe eiseres zelf haar klachten en belastbaarheid ervaart, hoe begrijpelijk ook, is bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet doorslaggevend.
9. De rechtbank overweegt verder dat het op zich klopt dat een medisch onderzoek een momentopname is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt daar echter over op dat zijn bevindingen niet afwijken van die van de primaire arts, die ook geen ernstige afwijkingen kon vaststellen. Dat een medisch onderzoek een momentopname is, is op zichzelf ook geen reden om aan te nemen dat de bevindingen niet meegenomen mogen worden. Eiseres heeft niets concreets aangevoerd waarom de verzekeringsartsen niet uit mochten gaan van de bevindingen die tijdens het onderzoek zijn gedaan.
Arbeidskundige beoordeling
10. Eiseres heeft geen concrete gronden aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Verder zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen dat de arbeidskundige beoordeling niet juist is.

Conclusie en gevolgen

11. Dat betekent dat eiseres op juiste gronden minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht en per 2 juni 2023 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het verzoek van eiseres om vergoeding van (vertragings)schade daarom ook wordt afgewezen. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug en het Uwv hoeft geen proceskosten te vergoeden.
12. Eiseres is gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2024 door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.