In deze zaak heeft verzoeker, een individu uit [woonplaats], beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat hij van mening was dat er niet tijdig was beslist op zijn bezwaar tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. Het bezwaar was ingediend op 25 juni 2021, maar de Dienst Toeslagen heeft pas op 10 juli 2024 een besluit genomen. Na dit besluit heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van zijn proceskosten.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan bepalen dat de proceskosten door de verweerder moeten worden vergoed. Dit is vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskosten van verzoeker € 218,75 bedragen, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,25, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. Daarnaast is de verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
De rechtbank heeft de Dienst Toeslagen veroordeeld tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door rechter K. de Meulder en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2024.