ECLI:NL:RBMNE:2024:4816

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
11233703 UV EXPL 24-171
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot uitbetaling van loon tijdens ziekte en onterecht opschorten van loon door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. [eiser] was van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024 in dienst bij [gedaagde] B.V. en heeft zich op 16 februari 2024 ziekgemeld. De werkgever heeft echter de loonbetaling per 1 maart 2024 opgeschort, wat volgens [eiser] onterecht was. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] B.V. niet bevoegd was om het loon op te schorten, aangezien [eiser] alle medewerking had verleend aan de bedrijfsarts en er geen goede reden was voor de opschorting van het loon. De kantonrechter heeft [gedaagde] B.V. veroordeeld om het achterstallige loon over de maanden maart tot en met juni 2024, alsook vakantiegeld en vergoedingen voor verlofuren en overuren aan [eiser] te betalen. De rechter heeft vastgesteld dat de werkgever niet tijdig had gewaarschuwd voor een loonstop en dat de werknemer recht had op doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiser] direct recht heeft op de uitbetaling van het verschuldigde loon.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11233703 \ UV EXPL 24-171 MS/1270
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M. Tas,
tegen
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
verschenen bij D. Endrész en R. Meekes.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] is van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024 in dienst geweest bij [handelsnaam] . [handelsnaam] heeft de loonbetaling per 1 maart 2024 opgeschort en heeft het loon daarna ook niet meer betaald. Volgens [eiser] was er geen goede reden voor de loonopschorting. De kantonrechter geeft [eiser] hierin gelijk en veroordeelt [handelsnaam] om het loon vanaf 1 maart 2024 tot en met 30 juni 2024 en bijkomende vergoedingen aan [eiser] te betalen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met bijlagen;
  • het verweer van [handelsnaam] met bijlagen;
  • de mondelinge behandeling van 6 augustus 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de pleitnota van [eiser] .
2.2.
De kantonrechter heeft na afloop van de mondeling behandeling bepaald dat in deze zaak vonnis wordt gewezen.
3. De voorgeschiedenis
3.1.
[eiser] is op 1 juli 2023 bij [handelsnaam] in dienst getreden in de functie van Lease adviseur op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De einddatum van de arbeidsovereenkomst was 30 juni 2024.
3.2.
[eiser] heeft op 15 februari 2024 een gesprek gehad met zijn leidinggevende en een andere teammanager. Zij hebben [eiser] in dit gesprek verteld dat er klachten waren over zijn functioneren en dat er een verbetertraject zou worden opgestart.
3.3.
[eiser] heeft zich op 16 februari 2024 ziekgemeld. [handelsnaam] heeft hem direct geantwoord dat zij deze ziekmelding niet accepteert en heeft hem in een e-mail van 20 februari 2024 laten weten dat hij op 21 februari 2024 weer op het werk wordt verwacht en hem gewaarschuwd dat zij bij werkweigering het recht heeft om het loon op te schorten. [eiser] is toen niet op het werk verschenen.
3.4.
[handelsnaam] heeft voor [eiser] uiteindelijk toch een afspraak gemaakt met de bedrijfsarts. Deze afspraak was op 1 maart 2024. De bedrijfsarts heeft op 5 maart 2024 advies uitgebracht. Hierin staat dat [eiser] klachten en beperkingen heeft die voor een belangrijk deel worden veroorzaakt door aan werk gerelateerde zaken en dat hij verminderd belastbaar is voor het eigen werk. [eiser] kan eventueel wel ondersteunende werkzaamheden op de achtergrond voor een beperkt deel van de dag verrichten. De bedrijfsarts adviseert [eiser] en [handelsnaam] om eerst knelpunten met elkaar te bespreken en in tweede instantie naar de mogelijkheden te kijken voor inzet in (aangepaste) werkzaamheden.
3.5.
[handelsnaam] heeft [eiser] daarna in een e-mail van 6 maart 2024 geschreven dat de bedrijfsarts aangeeft dat hij halve dagen ondersteunend werk kan uitvoeren en dat hij op 7 maart 2024 op kantoor wordt verwacht zodat zij hier in overleg invulling aan kunnen geven. [eiser] heeft [handelsnaam] laten weten dat hij niet in staat was halve dagen ondersteunend werk uit te voeren en is niet op kantoor verschenen. Hij heeft vervolgens een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd.
3.6.
Op 23 april 2024 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV een deskundigenoordeel uitgebracht. Uit het deskundigenoordeel blijkt dat [eiser] ook het spreekuur van de verzekeringsarts van het UWV heeft bezocht en dat de verzekeringsarts zich in het advies van de bedrijfsarts kon vinden. Volgens de verzekeringsarts is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding die aan de werkhervatting in de weg staat en is werkhervatting in deze situatie niet mogelijk zonder dat eerst mediation heeft plaatsgevonden.
3.7.
[handelsnaam] heeft [eiser] bij e-mail van 29 april 2024 opgeroepen om zijn werkzaamheden met ingang van 1 mei 2024 gedeeltelijk te hervatten. [eiser] heeft hierop aangegeven dat hij zijn arbeidsovereenkomst per direct wilde beëindigen. [handelsnaam] heeft hier niet aan mee willen werken, maar heeft [eiser] wel laten weten dat zij de arbeidsovereenkomst na 30 juni 2024 niet wilde voortzetten. Het loon over de periode vanaf 1 maart 2024 heeft zij, ondanks verzoeken daartoe van [eiser] , niet meer uitbetaald.

4.De beoordeling

Het verzoek en de onderbouwing daarvan
4.1.
[eiser] wil - kort samengevat - dat [handelsnaam] het achterstallig loon over de maanden maart tot en met juni 2024 en het vakantiegeld aan hem betaalt en ook een vergoeding voor opgebouwde verlofuren en overuren. Hij stelt dat hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst recht heeft op doorbetaling van 100% van zijn gebruikelijke loon tijdens arbeidsongeschiktheid en dat [handelsnaam] de betaling van zijn loon niet had mogen opschorten.
Het verweer
4.2.
[handelsnaam] voert verweer. Zij vindt dat zij de betaling van het loon wel mocht opschorten en dat zij dit ook niet meer hoeft te betalen.
Spoedeisendheid
4.3.
De kantonrechter vindt dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verzoek spoedeisend is. Hij heeft immers vanaf 1 maart 2024 geen loon meer ontvangen en heeft dit nodig om in zijn levensonderhoud te voorzien.
[eiser] was vanaf 16 februari 2024 ziek
4.4.
De wet [1] heeft als uitgangspunt dat een werkgever het loon van een zieke werknemer gedurende 104 weken doorbetaalt. [handelsnaam] heeft de ziekmelding van [eiser] eerst niet geaccepteerd omdat zij eraan twijfelde of [eiser] daadwerkelijk ziek was en twijfelt daar mogelijk nog steeds aan. De bedrijfsarts heeft in zijn advies van 5 maart 2024 echter vastgesteld dat [eiser] gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en uit het deskundigenoordeel van het UWV blijkt dat de verzekeringsarts het hiermee eens is. De kantonrechter ziet geen reden om aan de juistheid van het oordeel van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts te twijfelen. [eiser] heeft zich weliswaar de dag na het gesprek op 15 februari 2024 ziekgemeld, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat hij op 16 februari 2024 niet echt ziek kan zijn geweest en dat hij alleen maar boos en teleurgesteld was over de inhoud van dit gesprek. De kantonrechter vindt daarom dat voldoende vaststaat dat [eiser] vanaf 16 februari 2024 daadwerkelijk ziek was. Dat betekent dat [handelsnaam] in beginsel verplicht was zijn loon door te betalen. Op grond van de arbeidsovereenkomst heeft [eiser] de eerste 26 weken recht op doorbetaling van 100% van zijn loon.
[handelsnaam] mocht de betaling van het loon niet opschorten
4.5.
[handelsnaam] stelt dat zij het recht had om de betaling van het loon vanaf 1 maart 2024 op te schorten, omdat [eiser] niet naar kantoor is gekomen om de problemen op het werk te bespreken en het verder ook moeilijk was om hierover met hem in contact te komen. De wet geeft een werkgever inderdaad de mogelijkheid om de betaling van het loon op te schorten gedurende de tijd dat de werknemer - kort gezegd - controlevoorschriften niet opvolgt waardoor de werkgever niet kan controleren of de werknemer wel recht heeft op loon. [2] Deze situatie is hier echter niet aan de orde. [eiser] heeft immers alle medewerking verleend om door de bedrijfsarts te laten vaststellen of hij al dan niet arbeidsongeschikt was. [handelsnaam] was daarom niet bevoegd de betaling van het loon op te schorten.
[handelsnaam] mocht ook geen loonstop toepassen
4.6.
Het lijkt er eerder op dat het de bedoeling is geweest van [handelsnaam] om een loonstop toe te passen. [handelsnaam] heeft het loon ook na het einde van de arbeidsovereenkomst immers niet meer betaald. De wet biedt een werkgever de mogelijkheid om het loon van een zieke werknemer niet te betalen, bijvoorbeeld als de werknemer - kort gezegd - niet meewerkt aan het verrichten van passende arbeid [3] . Dit is ook wat [handelsnaam] [eiser] onder meer verwijt.
4.7.
Een werkgever kan echter geen loonstop toepassen als hij de werknemer hiervoor niet tijdig heeft gewaarschuwd. [4] [handelsnaam] heeft aan deze voorwaarde niet voldaan. De e-mail van [handelsnaam] van 20 februari 2024, waarin [handelsnaam] [eiser] heeft gewaarschuwd voor loonopschorting bij werkweigering, is geen tijdige waarschuwing omdat [eiser] op dat moment nog niet door de bedrijfsarts was gezien. Het advies van de bedrijfsarts om na het bespreken van de knelpunten passende arbeid te verrichten, bestond dus nog niet en [eiser] kan dus niet verweten worden dat hij dat advies niet heeft opgevolgd. De werkgever moet tegenover de werknemer bovendien duidelijk aangeven dat zij een loonstop wil toepassen en niet de term loonopschorting gebruiken als zij eigenlijk een loonstop bedoelt. [5] [handelsnaam] heeft niet duidelijk aangegeven dat het ging om een loonstop en [eiser] hoefde dat uit de mededelingen van [handelsnaam] ook niet te begrijpen. [handelsnaam] heeft immers in alle correspondentie en ook nog in het verweerschrift alleen maar gesproken over een loonopschorting. Dit betekent dat [handelsnaam] niet bevoegd was een loonstop toe te passen.
4.8.
De kantonrechter merkt nog ten overvloede op dat niet is gebleken dat [handelsnaam] [eiser] heeft uitgenodigd om de knelpunten te bespreken, zoals door de bedrijfsarts en de verzekeringsarts was geadviseerd. De e-mail van 6 maart 2024 die [handelsnaam] naar aanleiding van het advies van de bedrijfsarts aan [eiser] heeft gestuurd, wekt de indruk dat het gesprek op kantoor zou gaan over de passende arbeid die [eiser] nog zou kunnen verrichten en niet over het bespreken van de knelpunten. Uit de e-mail van [handelsnaam] van 29 april 2024 blijkt ook niet dat eerst een gesprek over de knelpunten zou plaatsvinden. [handelsnaam] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij los daarvan op verschillende manieren heeft geprobeerd met [eiser] in gesprek te komen om de verbinding te zoeken, maar heeft dit niet met stukken kunnen onderbouwen.
Conclusie
4.9.
De conclusie luidt daarom dat [handelsnaam] het loon van [eiser] vanaf 1 maart 2024 tot en met 30 juni 2024 had moeten uitbetalen en niet bevoegd was de betaling van het loon op te schorten of stop te zetten. [handelsnaam] heeft verder geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiser] . [eiser] heeft deze vorderingen voldoende onderbouwd. Zij zullen daarom worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging [6] te matigen en wijst deze toe tot het maximum van 50%.
Kosten
4.10.
[handelsnaam] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] een toevoeging heeft aangevraagd, zal [handelsnaam] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
Totaal
1.036,00
4.11.
De kantonrechter heeft van [eiser] nog niet het besluit tot toevoeging ontvangen. De definitieve toevoeging moet - tenzij daarvoor uitstel wordt gevraagd en verleend - binnen vier weken na de uitspraak worden ingediend. [7] Als dat niet op tijd gebeurt, zal de griffier tot verhoging van het griffierecht overgaan. [8] Voor dat geval zal de kantonrechter een voorwaardelijke veroordeling in de beslissing opnemen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.12.
Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat [eiser] het vonnis direct kan (laten) uitvoeren als [handelsnaam] niet aan het vonnis voldoet. [handelsnaam] kan dus niet wachten met voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als zij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist. Het uitgangspunt is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de belangen van [handelsnaam] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten zwaarder wegen dan de belangen van [eiser] om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval het belang van [eiser] om zijn loon uitbetaald te krijgen en daarmee in zijn levensonderhoud te voorzien zwaarder weegt dan het belang van [handelsnaam] om dit loon in afwachting van de uitkomst van een eventueel hoger beroep nog niet te hoeven betalen. Daarom zal het vonnis volgens het uitgangspunt uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiser] het achterstallig loon over de maanden maart tot en met juni 2024 ter hoogte van € 10.288,00 bruto en het achterstallige vakantiegeld ter hoogte van € 2.221,12 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 6.254,56 bruto en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallige loon, het achterstallige vakantiegeld en de wettelijke verhoging vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiser] de opgebouwde verlofuren ter hoogte van € 1.521,10 bruto en de opgebouwde overuren ter hoogte van € 118,72 bruto uit te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiser] het opgebouwde vakantiegeld over de maand juni 2024 ter hoogte van € 205,76 bruto uit te betalen;
5.4.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten van € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen (indien de griffier niet binnen vier weken na dit vonnis of het verstrijken van een door de griffier verleende nadere termijn het besluit tot toevoeging van [eiser] heeft ontvangen) met een bedrag van € 619,00;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:629 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Artikel 7:629 lid 6 BW
3.Artikel 7:629 lid 3 onder c en d BW
4.Artikel 7:629 lid 7 BW
5.Zie Hof Leeuwarden 29 maart 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ0686.
6.Artikel 7:625 BW
7.Artikel 7.4 Landelijk Procesreglement kort gedingen rechtbanken
8.Artikel 16 lid 3 Wet griffierechten in burgerlijke zaken