ECLI:NL:RBMNE:2024:4810

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/851
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake openbaarmaking van informatie door het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht

In deze zaak heeft eiser op 12 december 2023 het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht verzocht om informatie openbaar te maken op grond van de Wet open overheid (Woo). Het verzoek betreft bezwaarschriften tegen besluiten over de toewijzing van rangnummers of scores bij de decentrale selectie. Het College van Bestuur heeft de ontvangst van het verzoek bevestigd, maar heeft de beslistermijn verdaagd en eiser gevraagd om zijn adresgegevens en een nadere specificatie van het verzoek. Eiser heeft hierop gereageerd, maar het College van Bestuur heeft pas op 22 februari 2024 gereageerd, nadat eiser in beroep was gegaan wegens het niet tijdig beslissen.

De rechtbank heeft op 12 augustus 2024 geoordeeld dat het College van Bestuur niet tijdig heeft beslist op het Woo-verzoek van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat het College van Bestuur geen consequenties heeft verbonden aan de ontbrekende gegevens in de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het College van Bestuur opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiser heeft recht op een vergoeding van zijn reiskosten tot een bedrag van € 72,80.

De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep. De wettelijke beslistermijn voor het College van Bestuur is vastgesteld op twee weken na verzending van de uitspraak, met de mogelijkheid om in bijzondere gevallen een andere termijn te geven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht

(gemachtigde: mr. J.M.J. van de Pas).

Inleiding

Eiser heeft op 12 december 2023 het College van Bestuur verzocht om op grond van de Wet open overheid (Woo) informatie openbaar te maken die – kortgezegd – ziet op de door de universiteit ontvangen bezwaarschriften tegen besluiten waarin het verstrekte rangnummer of de score naar aanleiding van de decentrale selectie wordt toegewezen.
Op 25 januari 2024 heeft eiser het College van Bestuur in gebreke gesteld.
Op 9 februari 2024 heeft eiser beroep ingesteld omdat het College van Bestuur niet tijdig op zijn aanvraag heeft beslist.
Het College van Bestuur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het College van Bestuur.

Beoordeling door de rechtbank

6. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe.
7. De rechtbank beoordeelt de vraag of het College van Bestuur tijdig heeft beslist op het Woo-verzoek van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wat is de wettelijke beslistermijn?
8. Eiser heeft zijn verzoek ingediend op 12 december 2023. Het College van Bestuur moet binnen vier weken beslissen op het verzoek. Dat staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Woo. Op 21 december 2023 heeft het College van Bestuur de ontvangst van het verzoek bevestigd en de beslistermijn verdaagd met twee weken op grond van artikel 4.4, tweede lid, van de Woo. Het College van Bestuur had dus uiterlijk op 23 januari 2024 moeten beslissen.
Is de beslistermijn op enig moment opgeschort?
9. Op 21 december 2023 heeft het College van Bestuur aan eiser een brief gestuurd waarin is aangegeven dat het adres van eiser in de aanvraag ontbreekt. Het College van Bestuur vraagt eiser om zijn adresgegevens door te geven. Verder merkt het College van Bestuur in deze brief op dat het verzoek te algemeen is geformuleerd. Het College van Bestuur vraagt eiser om het verzoek op twee punten nader te specificeren. Eiser heeft op diezelfde dag met een e-mailbericht op deze brief gereageerd. Hij weigert om zijn analoge adres te verstrekken en stelt daarbij onder andere dat met een elektronisch adres kan worden volstaan. Ook geeft hij een nadere precisering van het Woo-verzoek. Pas op 22 februari 2024 reageert het College van Bestuur op dit e-mailbericht van eiser. Volgens het College van Bestuur had eiser gelet op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn aanvraag met zijn adres moeten aanvullen. Ook verzoekt het College van Bestuur eiser nogmaals om de aanvraag nader te preciseren.
10. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze communicatie niet dat het College van Bestuur op enig moment is overgegaan tot het opschorten van de beslistermijn. Op de zitting heeft het College van Bestuur het belang van het ontvangen van een analoog adres en een nadere precisering van het verzoek benadrukt. Volgens het College van Bestuur is de beslistermijn met de brief van 21 december 2023 impliciet opgeschort.
11. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank stelt vast dat het College van Bestuur aan het ontbreken van die – in hun ogen – essentiële gegevens geen consequenties heeft verbonden. Zo heeft het College van Bestuur geen termijn voor het herstellen van het geconstateerde verzuim geboden, in de zin van artikel 4:5 van de Awb. Het College van Bestuur heeft in plaats daarvan twee maanden niets van zich laten horen en pas op
22 februari 2024, nadat eiser in beroep was gegaan tegen het niet tijdig beslissen, op het
e-mailbericht van eiser van 21 december 2023 gereageerd. De rechtbank overweegt dat het de verantwoordelijkheid is van het bestuursorgaan om procedurele duidelijkheid te scheppen over de termijn waarbinnen op een dergelijk verzoek zal worden beslist. Het handelen van het College van Bestuur is daarmee onverenigbaar. Eiser mocht er dan ook van uitgaan dat de beslistermijn niet is opgeschort en dus op 23 januari 2024 was geëindigd.
12. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser het College van Bestuur op 25 januari 2024 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Eiser heeft op 9 februari 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
13. Omdat het College van Bestuur nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het dit alsnog moet doen.
14. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het College van Bestuur dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen (zie ook 8.4 van de Woo).
14. Het College van Bestuur heeft op de zitting aangegeven dat het in staat is om binnen drie weken na de zitting een besluit te nemen op het Woo-verzoek. Gelet op dat standpunt en de datum van deze uitspraak is het naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk om af te wijken van de wettelijke termijn van twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
16. De rechtbank bepaalt dat het College van Bestuur een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het College van Bestuur. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
17. Omdat het beroep gegrond verklaard wordt, krijgt eiser een vergoeding van zijn reiskosten. Eiser heeft gevraagd om een vergoeding van € 72,80,- voor een retourticket met de trein van [woonplaats] naar Utrecht Centraal in de tweede klas. Het College van Bestuur heeft op de zitting aangegeven dat het deze kosten niet betwist. De rechtbank stelt de reiskostenvergoeding daarom vast op € 72,80,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt het College van Bestuur op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het Woo-verzoek van eiser bekend te maken;
- bepaalt dat het College van Bestuur aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- veroordeelt het College van Bestuur tot vergoeding van de reiskosten van eiser tot een bedrag van € 72,80,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.