In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie (NPO). De eiser, die zijn eigendomsbewijzen van 11 postduiven kwijt is, verzocht NPO om duplicaten van deze eigendomsbewijzen. NPO weigerde dit verzoek omdat een derde, de heer [B], bezwaar had gemaakt en de originele eigendomsbewijzen in zijn bezit had. De eiser moest daarom procederen tegen deze derde om de eigendom van de duiven vast te stellen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 augustus 2024 was de eiser aanwezig met zijn advocaat, terwijl de NPO werd vertegenwoordigd door haar advocaat en een vertegenwoordiger. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser een spoedeisend belang had bij zijn verzoek, maar dat de kans dat zijn vorderingen in een bodemprocedure zouden worden toegewezen, niet groot was. De rechter concludeerde dat NPO terecht had geweigerd om duplicaten af te geven, omdat het bezwaar van [B] voldoende gemotiveerd was en hij de originele eigendomsbewijzen kon tonen.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van NPO, die zijn begroot op € 1.973,00. De eiser moet deze kosten binnen veertien dagen na aanschrijving betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.