In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een civielrechtelijk geschil tussen een Belgische eiser en een Nederlandse gedaagde. De eiser, gevestigd in België, vorderde betaling van een factuur voor medische behandelingen die aan de gedaagde in rekening waren gebracht. De gedaagde had een tegenvordering ingesteld wegens schadevergoeding, waarbij hij stelde dat de factuur in strijd was met de geheimhoudingsplicht. De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was op basis van de Brussel I bis-verordening, aangezien de gedaagde in Nederland woonachtig is. De kantonrechter concludeerde dat het Belgisch recht van toepassing was op de vordering in conventie, terwijl het Nederlands recht van toepassing was op de tegenvordering in reconventie. De rechter oordeelde dat de gedaagde de factuur moest betalen, inclusief bijkomende kosten, en wees de tegenvordering af. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de internationale aspecten van het geschil en de toepassing van zowel Belgisch als Nederlands recht.