ECLI:NL:RBMNE:2024:4801

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/3750
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening

Op 6 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De verzoeker had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar trok dit verzoek in omdat de Minister gedeeltelijk tegemoet was gekomen aan zijn verzoek. De voorzieningenrechter beoordeelde het verzoek van de verzoeker om vergoeding van de proceskosten, dat was ingediend bij de intrekking van het verzoek. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van kosten die de verzoeker redelijkerwijs had moeten maken, aangezien de Minister al had aangegeven dat de persoonsgegevens in het rapport niet openbaar zouden worden gemaakt. De voorzieningenrechter concludeerde dat het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening niet nodig was geweest, omdat de verzoeker eenvoudigweg een e-mail had kunnen sturen om de naam onleesbaar te maken. De voorzieningenrechter wees het verzoek om vergoeding van de proceskosten af, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat hij kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3750
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats]

(gemachtigde: M.V. Hazekamp),
en
de Minister van van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (voorheen: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), verweerder
(gemachtigde: mr. C. Vooijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek tegen het besluit van verweerder van 17 mei 2024. Verzoeker heeft ook bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 mei 2024.
2. Hij heeft het verzoek ingetrokken omdat verweerder gedeeltelijk tegemoetgekomen is aan het verzoek tot voorlopig voorziening. Verweerder heeft in het verweerschrift laten weten dat de persoonsgegevens die voorkomen in het rapport van bevindingen niet langer openbaar worden gemaakt en het bestreden besluit in zoverre is hersteld.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om veroordeling van verweerder in de proceskosten op 6 augustus 2024 op zitting behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben online deelgenomen aan de zitting. De gemachtigde van verweerder is op de zitting verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
5. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb, veroordelen in de proceskosten. [1] Dit betekent dat het moet gaan om kosten die de verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken.De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker voorzichtig is en niet wenst dat zijn naam bekend wordt gemaakt. Weliswaar is verweerder tegemoetgekomen aan verzoeker en heeft hij de naam van verzoeker uit het document onleesbaar gemaakt, maar daar was helemaal geen verzoek om een voorlopige voorziening voor nodig en wel vanwege het volgende.
6. Niet in geschil is dat het de Woo-verzoeker niet te doen was om namen van personen of bedrijven. Hij heeft dergelijke gegevens uitgezonderd van zijn verzoek.
In de begeleidende brief waarmee verzoeker het besluit heeft ontvangen, heeft verweerder opgemerkt dat indien verzoeker in het document per abuis niet gelakte (voor zover hier van belang) persoonsgegevens tegenkomt, die op basis van de overwegingen in het besluit gelakt hadden moeten worden, hij dit aan verweerder kan melden, waarna die gegevens (waarschijnlijk) alsnog worden verwijderd. In het besluit is overwogen dat informatie die herleidbaar kan zijn tot specifieke bedrijven of personen buiten de reikwijdte van het verzoek valt en daarom verwijderd is. Gezien het vorenstaande valt de naam van verzoeker zonder meer onder de te verwijderen gegevens. Per abuis is dit op enkele plaatsen niet gebeurd. Het sturen van een e-mailbericht aan verweerder, welk e-mailadres duidelijk stond vermeld in de begeleidende brief bij het besluit, was dan ook voldoende geweest om de naam in het document alsnog (volledig) onzichtbaar te maken. Het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening was daarvoor niet nodig. De kosten daarvoor zijn dan ook niet redelijkerwijs gemaakt.
7. Dat in het bestreden besluit ook staat dat binnen twee weken tot openbaarmaking zou worden overgegaan als niet binnen die tijd een verzoek om een voorlopige voorziening was ingediend, maakt het voorgaande niet anders, nu verzoeker niet eens (eerst) een poging heeft gedaan om de fout te melden op het daartoe specifiek aangegeven e-mail adres. Gelet op de data van verzending van het besluit en indiening van het verzoek om een voorlopige voorziening was er meer dan voldoende tijd om zo’n melding te doen en een reactie daarop af te wachten alvorens de gestelde dreiging van openbaarmaking weg te nemen met het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening.
8. Hetgeen verzoeker heeft gesteld over (jurisprudentie over) de artikelen 7:11 en 6:19, zesde lid, van de Awb maakt het voorgaande niet anders. Overigens doet de voorzieningenrechter geen uitspraak over de gestelde kosten in bezwaar.
9. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2024 door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proes-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.