In deze zaak vordert de koper van een woning, [eiser], in kort geding de ontruiming van de woning door de verkoper, [gedaagde], die na de overdracht in de woning is blijven wonen. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 6 augustus 2024 geoordeeld dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een afspraak was met [eiser] over zijn verblijf in de woning na de overdracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft, aangezien hij het aandeel van zijn voormalige partner, [C], niet tijdig heeft overgenomen en de woning op 22 mei 2024 aan [eiser] is verkocht en op 21 juni 2024 is geleverd. De vordering van [eiser] tot ontruiming is toegewezen, met de verplichting voor [gedaagde] om de woning binnen vijf dagen na betekening van het vonnis te verlaten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de ontruiming kan worden uitgevoerd door een deurwaarder, zonder dat hiervoor een aanvullende machtiging nodig is. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.349,72.