ECLI:NL:RBMNE:2024:4793

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
577344
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning na verkoop en geschil over verblijf van de verkoper

In deze zaak vordert de koper van een woning, [eiser], in kort geding de ontruiming van de woning door de verkoper, [gedaagde], die na de overdracht in de woning is blijven wonen. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 6 augustus 2024 geoordeeld dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een afspraak was met [eiser] over zijn verblijf in de woning na de overdracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft, aangezien hij het aandeel van zijn voormalige partner, [C], niet tijdig heeft overgenomen en de woning op 22 mei 2024 aan [eiser] is verkocht en op 21 juni 2024 is geleverd. De vordering van [eiser] tot ontruiming is toegewezen, met de verplichting voor [gedaagde] om de woning binnen vijf dagen na betekening van het vonnis te verlaten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de ontruiming kan worden uitgevoerd door een deurwaarder, zonder dat hiervoor een aanvullende machtiging nodig is. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.349,72.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/577344 / KL ZA 24-169
Vonnis in kort geding van 6 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. F.W. Aartsen,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 12 juli 2024;
- de akte met aanvullende producties van [eiser] ;
- de akte van [gedaagde] met producties;
- de mondelinge behandeling van 23 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiser] ;
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is [eiser] verschenen, bijgestaan door mr. Aartsen. [gedaagde] is ook verschenen, vergezeld door zijn rechtshelper [A] en mevrouw [B] .
1.3.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en zijn voormalige partner [C] waren gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats 2] (hierna: de woning).
2.2.
Bij vonnis van 23 november 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland bepaald dat de woning aan [gedaagde] wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat hij binnen vier maanden na het vonnis de overname van het aandeel van [C] in de woning heeft kunnen financieren. De rechtbank heeft bepaald dat de woning wordt verkocht aan een derde indien [gedaagde] niet binnen vier maanden na de datum van het vonnis het aandeel van [C] in de woning heeft kunnen financieren en haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheeklening heeft doen laten ontslaan.
2.3.
[gedaagde] heeft het aandeel van [C] in de woning niet (tijdig) overgenomen.
2.4.
Op 22 mei 2024 is de woning verkocht aan [eiser] .
2.5.
Op 21 juni 2024 is de woning aan [eiser] geleverd.
2.6.
Na de levering heeft [gedaagde] de woning, ondanks een sommatie, niet verlaten. Hij verblijft daar op dit moment nog steeds.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om de woning binnen vijf dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, met machtiging aan [eiser] om met behulp van de deurwaarder, politie en justitie de tenuitvoerlegging te bewerkstelligen, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] – kort gezegd – dat [gedaagde] inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht door de woning niet te verlaten. [eiser] wil de woning zelf bewonen, betaalt de financieringslasten en heeft een spoedeisend belang bij de ontruiming.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de voorzieningenrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] baseert zijn verweer – kort weergegeven – op de stelling dat mondeling met [eiser] is afgesproken dat hij tot 1 oktober 2024 in de woning mag blijven wonen. Deze procedure is volgens [gedaagde] daarom voorbarig en [eiser] heeft geen spoedeisend belang bij de ontruiming.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is een spoedeisend belang vereist. Hiervan is sprake als, gelet op de belangen van partijen, een onverwijlde voorziening geboden is en de afloop van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.2.
Vast staat dat [eiser] eigenaar is van de woning. Uit het navolgende volgt dat niet aannemelijk is geworden dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] tot 1 oktober 2024 in de woning mag blijven wonen. Dit betekent dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft. [eiser] heeft er belang bij dat deze situatie spoedig wordt beëindigd. Hij is immers de eigenaar, draagt de eigenaarslasten, wil de woning zelf gaan bewonen en niet weersproken is dat hij per 1 augustus 2024 zijn kamer in [plaats 3] moet verlaten. Daarmee is het spoedeisend belang van [eiser] bij de door hem gevorderde ontruiming gegeven.
Inleiding
4.3.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of een vordering van [eiser] tot ontruiming van de woning in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het gerechtvaardigd is om daarop vooruit te lopen door in dit kort geding de ontruiming als voorlopige voorziening uit te spreken. In dit vonnis geeft de voorzieningenrechter alleen een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Bestaan afspraak over het verblijf van [gedaagde] niet aannemelijk
4.4.
De woning is in eigendom van [eiser] . Door te weigeren uit de woning te vertrekken, maakt [gedaagde] inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] en zal een ontruimingsvordering in een bodemprocedure in beginsel worden toegewezen. Dit is anders als partijen, zoals [gedaagde] stelt, (mondeling) hebben afgesproken dat [gedaagde] nog een bepaalde periode in de woning mag blijven wonen. In een bodemprocedure rusten de stelplicht en bewijslast van het bestaan van deze afspraak op [gedaagde] . Wil hij bereiken dat de ontruiming in dit kort geding wordt afgewezen, dan zal hij in dit kort geding aannemelijk moeten maken dat deze afspraak is gemaakt.
4.5.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (wilsovereenstemming). Niet in geschil is dat partijen een aantal maal met elkaar over de woning hebben gesproken. [eiser] heeft erkend dat [gedaagde] daarbij een datum heeft genoemd waarop hij de woning wil verlaten. Dat [eiser] dit aanbod van [gedaagde] heeft aanvaard, is door hem gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft vervolgens niet nader onderbouwd dat zijn aanbod door [eiser] is aanvaard. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij slechts in algemene bewoordingen aangevoerd dat er is gesproken over een vertrekdatum en dat [eiser] het daarmee eens was. Dit is echter – in het licht van de betwisting van [eiser] – onvoldoende om die afspraak aannemelijk te maken. [gedaagde] verwijst naar de brief van 25 juni 2024, door hem als productie 1 overgelegd, maar daarin staat slechts dat [eiser] bereid is om afspraken te maken. Dat er volgens ook daadwerkelijk afspraken zijn gemaakt, is niet gebleken. Voor zover [gedaagde] zich beroept op het door hem overgelegde transcript van het met de vader van [eiser] gevoerde telefoongesprek, dan geldt dat [eiser] niet zomaar gebonden kan worden door eventuele toezeggingen van zijn vader. Dat kan in beginsel alleen als [eiser] rechtsgeldig door zijn vader vertegenwoordigd werd. Dat daarvan sprake is, heeft [gedaagde] echter onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat er eerder ontmoetingen tussen [gedaagde] , [eiser] en zijn vader hebben plaatsgevonden is daarvoor onvoldoende. Bovendien leest de voorzieningenrechter in het transcript niet dat er een harde afspraak is gemaakt over het verblijf van [gedaagde] in de woning.
4.6.
Voor nadere bewijslevering leent dit kort geding zich niet. De conclusie is dat niet aannemelijk is geworden dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] tot 1 oktober 2024 in de woning mag blijven wonen. Dit betekent dat hij op dit moment zonder recht of titel in de woning verblijft. Daarmee is op voorhand aannemelijk dat de bodemrechter [gedaagde] zal veroordelen om de woning te ontruimen.
Belangenafweging
4.7.
Een belangenafweging maakt niet dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser] , ondanks het voorgaande, zal afwijzen.
4.8.
Het belang van [eiser] is erin gelegen dat het gebruik van zijn woning, waarvan hij de eigenaarslasten draagt, zonder recht of titel zo spoedig mogelijk wordt beëindigd. Verder heeft hij onweersproken aangevoerd dat hij per 1 augustus 2024 zijn woning in [plaats 3] moet verlaten en hij de woning zelf wil in gebruik wil nemen.
4.9.
Het belang van [gedaagde] is gelegen in het behoud van de bestaande toestand zolang er geen uitspraak is gedaan in een bodemzaak, dat wil zeggen het (voorlopig) in de woning kunnen blijven wonen. Met betrekking tot dat belang acht de voorzieningenrechter de volgende omstandigheden relevant. Voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft en hij de woning moet ontruimen. Dat er tussen partijen afspraken zijn gemaakt over zijn verblijf in de woning, is in deze procedure niet aannemelijk geworden. Dat [gedaagde] zonder woning komt te zitten, is inherent aan het feit dat hij zonder recht of titel in andermans woning verblijft en komt voor zijn eigen rekening en risico. Met het vonnis van 23 november 2022 wist [gedaagde] bovendien al geruime tijd dat de kans bestond dat de woning verkocht zou worden. Vier maanden na die datum was ook duidelijk dat hij niet op tijd was om het aandeel van [C] over te nemen en dat de woning aan een derde zou worden verkocht. Vervolgens is de woning op 22 mei 2024 verkocht en op 21 juni 2024 geleverd. [gedaagde] had daarmee ruim voldoende tijd om te anticiperen op zijn vertrek uit de woning.
4.10.
De belangen tegen elkaar afwegend is de conclusie dat het belang van [eiser] bij ontruiming van de woning zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] .
Conclusie en ontruiming
4.11.
De conclusie is dat de voorzieningenrechter de gevorderde ontruiming zal toewijzen. De ontruimingstermijn wordt conform de vordering gesteld op vijf dagen na betekening van het vonnis.
Machtiging ontruiming
4.12.
[eiser] heeft gevorderd dat de ontruiming zo nodig door de deurwaarder, politie en justitie kan worden bewerkstelligd. Die vordering zal worden afgewezen. De wet schrijft namelijk al voor dat de gedwongen ontruiming gebeurt door een deurwaarder. Daarvoor is geen aanvullende machtiging van de voorzieningenrechter nodig. Als [gedaagde] de woning niet zelf verlaat, dan zal [eiser] na betekening van dit vonnis op grond van de wet (artikelen 555 en verder, in samenhang met artikel 444 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) de deurwaarder in moeten schakelen om [gedaagde] te dwingen de woning te verlaten.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 136,72
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 715,00 (tarief Handel-KG eenvoudig)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.349,72

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan de [adres] te [plaats 2] binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan hem toebehoren en niet aan [eiser] , en om deze woning met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.349,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.
45353