ECLI:NL:RBMNE:2024:4792

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/1614
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening urgentieaanvraag woningzoekende met kind

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 23 april 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster, die samen met haar partner en hun tien maanden oude dochter geen vast onderkomen heeft, had op 18 december 2023 een urgentieaanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Almere. Deze aanvraag werd op 1 februari 2024 afgewezen, omdat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring, waaronder de eis dat zij minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente Almere moest zijn. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 april 2024 behandeld en concludeert dat er sprake is van spoedeisend belang, maar dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. De rechter oordeelt dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat verzoekster niet aan de ingezetene-eis voldoet en dat de hardheidsclausule niet adequaat is getoetst. Ondanks deze bevindingen besluit de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening te treffen, omdat de belangen van verzoekster en haar dochter niet zodanig zwaarwegend zijn dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter benadrukt dat het college zorgvuldigheid moet betrachten in de bezwaarprocedure en dat het belangrijk is om hulpverlening in te schakelen indien de situatie van verzoekster verslechtert.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen mogelijkheid voor hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1614

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 april 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. K. Mulder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar urgentieaanvraag.
Verzoekster heeft op 18 december 2023 een aanvraag ingediend om urgentie, omdat zij, haar partner en hun (inmiddels) tien maanden oude dochter geen vast onderkomen hebben momenteel. Het college heeft op 1 februari 2024 deze aanvraag – onder verwijzing naar een advies van het Vierde Huis – afgewezen, omdat verzoekster niet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring voldoet. Het gaat dan om de voorwaarden dat de woningzoekende (i) op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente Almere is (de ingezetene-eis) [1] en (ii) niet alle benodigde gegevens heeft aangeleverd [2] . Daarnaast vindt het college dat verzoekster niet op basis van de hardheidsclausule [3] voor een urgentieverklaring in aanmerking komt. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hieronder licht zij toe hoe zij tot die conclusie komt.
Hoe beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek?
2. De voorzieningenrechter bekijkt of het nodig is om het besluit van het college te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift. Daarnaast weegt zij de belangen van verzoekster en haar kind en van het college bij een voorziening. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
Is er spoedeisend belang?
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat verzoekster zegt op dit moment geen vast onderdak te hebben en daarom dringend op zoek is naar een woning voor haarzelf, haar partner en haar dochter.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
4. De voorzieningenrechter vindt dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
5. In de eerste plaats heeft het college niet kunnen aannemen dat verzoekster niet aan de ingezetene-eis voldoet. De gedachte achter de ingezetene-eis is dat iemand binding moet hebben met de gemeente waarvoor urgentie wordt aangevraagd. Van verzoekster kan niet worden gezegd dat zij geen binding heeft met de gemeente Almere. Verzoekster heeft namelijk haar hele leven in Almere gewoond. Zij woonde daar met haar vader. De woningbouwvereniging heeft op 19 september 2023 echter de woning ontruimd, omdat de vader van verzoekster (de huurder van de woning) naar Egypte was vertrokken. Verzoekster heeft toen zij hierachter kwam, iemand gevonden in [plaats] op wiens adres zij zichzelf en haar dochter mocht inschrijven zodat zij zaken voor haar dochter kon regelen. Die inschrijving heeft zij op 9 oktober 2023 gedaan, dus circa twee maanden voor haar urgentieaanvraag. Deze feiten worden door het college niet betwist. Gelet daarop, vindt de voorzieningenrechter het te kort door de bocht om aan verzoekster tegen te werpen dat zij niet aan de ingezetene-eis voldoet. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat het college op de zitting heeft gezegd dat er in de bezwaarfase nog nader onderzoek zal plaatsvinden en er mogelijk reden is om een gebrek op dit punt in het besluit op bezwaar te repareren.
6. In de tweede plaats heeft het college verzoekster niet zonder meer mogen tegenwerpen dat zij niet de benodigde gegevens heeft verstrekt bij haar aanvraag. Niet in geschil is dat verzoekster bij haar aanvraag de specifiek in artikel 12 van de Huisvestingsverordening genoemde gegevens (zoals persoonsgegevens en motivering voor urgentiecategorie) heeft aangeleverd. Het gaat er voor het college om dat er door het Vierde Huis meer gegevens zijn gevraagd die nodig zijn om te toetsen of aan de vereisten van artikel 11 van de Huisvestingsverordening wordt voldaan en dat verzoekster die niet heeft aangeleverd. In het advies van het Vierde Huis staat dat het gaat om:
- documenten vanuit andere organisaties die betrokken zijn bij verzoeksters situatie;
- documenten waaruit blijkt dat er een adresonderzoek heeft plaatsgevonden en dat verzoekster genoodzaakt was om een briefadres in [plaats] aan te vragen;
- documenten waaruit blijkt dat een briefadres in Almere is afgewezen.
7. Op de zitting heeft het college verduidelijkt dat het vooral gaat om documenten waaruit blijkt dat een briefadres in Almere is afgewezen. Verzoekster heeft echter aangegeven dat zij niet over die documenten beschikt, omdat zij mondeling naar de mogelijkheden voor een briefadres heeft gevraagd bij het Leger des Heils, maar geen schriftelijke aanvraag voor een briefadres in Almere heeft ingediend. Zij heeft dus ook geen schriftelijke afwijzing van de gemeente die zij kon verstrekken. Bovendien is het de vraag in hoeverre een schriftelijke afwijzing van een postadres in Almere relevant is voor de beoordeling van de urgentieaanvraag. Dit heeft het college onvoldoende duidelijk gemaakt. Datzelfde geldt voor de andere door het Vierde Huis genoemde documenten. De voorzieningenrechter ziet daarom in de omstandigheid dat bepaalde documenten niet zijn aangeleverd, geen zelfstandige afwijzingsgrond van de aanvraag.
8. Tot slot heeft het college ten onrechte de hardheidsclausule niet kenbaar getoetst. De verwijzing naar het advies van het Vierde Huis is onvoldoende. In dat advies staat hierover namelijk slechts: “
de huisvestingssituatie van mevrouw [verzoekster] onderscheidt zich onvoldoende van andere woningzoekenden in de regio die in een vergelijkbare, niet- benijdenswaardige situatie verkeren. Op basis van de aangeleverde stukken is de urgentiecommissie van oordeel dat de feiten en omstandigheden niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een zodanige uitzonderlijke situatie en/of bijzondere hardheid, dat afwijking van de verordening geboden is.” Deze algemene passage biedt onvoldoende inzicht in de belangenafweging die het college in dit kader moet maken. Daarbij komt dat het hier niet alleen om verzoekster gaat, maar ook om haar (inmiddels) tien maanden oude dochter. Op geen enkele manier blijkt dat het college aandacht heeft gehad voor de belangen van de dochter. Het standpunt van het college op de zitting dat geen verdere toetsing aan de hardheidsclausule mogelijk was omdat niet alle gevraagde documenten waren aangeleverd, is onjuist. Bij de hardheidsclausule wordt immers juist getoetst of iemand – ondanks dat diegene niet aan de voorwaarden voldoet – toch een urgentieverklaring zou moeten krijgen. Bovendien ziet de voorzieningenrechter niet in hoe het aanleveren van een schriftelijke afwijzing van een aanvraag om een postadres (of de andere door het Vierde Huis genoemde stukken) nodig is voor een beoordeling van de hardheidsclausule. Tot slot gaat het college met de stelling op de zitting dat dit allemaal nog in bezwaarfase zal worden onderzocht en kan worden hersteld, eraan voorbij dat een bestuursorgaan ook bij een eerste besluit zorgvuldigheid in acht moet nemen. Zeker waar het om een urgentieaanvraag gaat van een moeder met een baby zonder vast onderkomen en waar de gemeente – zo bleek ter zitting – evenmin hulpverlening heeft benaderd om zo mogelijk verzoekster en haar dochter te hulp te staan.
9. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat het advies van het Vierde Huis waarop het besluit van het college tot stand is gekomen, onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het college had daarom niet van dit advies mogen uitgaan. Het bezwaar heeft dan ook een redelijke kans van slagen.
Waartoe leidt een afweging van de betrokken belangen?
10. De vraag is vervolgens of er ook een voorziening moet worden getroffen zolang er niet op het bezwaar is beslist. Kijkend naar de belangen van partijen, zal de voorzieningenrechter geen voorziening treffen.
11. Een voorziening zou inhouden dat aan verzoekster een urgentieverklaring wordt verleend. Een dergelijke voorziening ontbeert een voorlopig karakter en heeft onomkeerbare gevolgen, want verzoekster heeft dan een urgentieverklaring terwijl nog niet vaststaat of zij daarop recht heeft. Het besluit dat er nu ligt is namelijk weliswaar gebrekkig, maar ziet wel slechts op de algemene voorwaarden. Een beoordeling van de aanvraag op de inhoudelijke criteria voor urgentie heeft (nog) niet plaatsgevonden. Anders dan het college op de zitting heeft gezegd, betekent dit echter niet dat altijd tot een besluit op bezwaar moet worden gewacht. Dat zou immers betekenen dat er nooit een voorziening kan worden getroffen in urgentiezaken en het instellen van dit rechtsmiddel een wassen neus is. Het betekent wel dat er zwaarwegende belangen aan de zijde van verzoekster moeten zijn die maken dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Die belangen moeten worden afgezet tegen de algemene belangen van alle woningzoekenden in Almere die het college voorstaat.
12. Als de voorzieningenrechter die afweging maakt, dan komt zij tot de conclusie dat er meer gewicht moet worden toegekend aan deze algemene belangen. Er zijn veel mensen op zoek naar een woning, zeker ook in Almere, en met een urgentieverklaring krijgt verzoekster een grote voorsprong op al deze woningzoekenden. Tegelijkertijd ziet de voorzieningenrechter dat de belangen van (vooral) de dochter van verzoekster groot zijn. Voor haar dochter is – zeker gelet op haar hele jonge leeftijd – een vaste en stabiele woonomgeving erg belangrijk. De voorzieningenrechter is echter niet gebleken dat de situatie zodanig is dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Verzoekster zegt namelijk een groot netwerk te hebben in Almere en momenteel afwisselend bij verschillende mensen te verblijven. Ook kunnen verzoekster, haar partner en dochter – zo vertelde verzoekster op de zitting – op het adres in [plaats] verblijven als zij geen ander onderkomen hebben. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het zeker niet ideaal is voor (met name) de dochter van verzoekster, is niet gebleken dat verzoekster met haar dochter momenteel op straat staat.
13. Er zijn daarom met andere woorden weliswaar duidelijke belangen aan de zijde van verzoekster en vooral haar dochter, maar die belangen zijn niet dusdanig zwaarwegend dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht en er nu direct een urgentieverklaring moet worden verstrekt. De voorziening wordt daarom afgewezen. Wel hecht de voorzieningenrechter er waarde aan om richting het college te benadrukken dat het besluit zoals dat er nu ligt niet door de beugel kan en van het college betrokkenheid mag worden verwacht op het gebied van hulpverlening als zich een situatie voordoet zoals die van verzoekster en haar (hele jonge) dochter. Van het college wordt daarom grote zorgvuldigheid en voortvarendheid gevraagd in de bezwaarprocedure. Daarnaast wijst de voorzieningenrechter erop dat er nu weliswaar niet is gebleken dat verzoekster momenteel met haar dochter op straat staat, maar dat – op het moment dat dit verandert – het aan het college is om actief hulpverlening in te schakelen en ervoor zorg te dragen dat er tijdelijke opvang voor verzoekster en (met name) haar dochter wordt geregeld.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2024.
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 11, vierde lid, onder a, van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (Huisvestingsverordening).
2.Artikel 11, vierde lid, onder i, in combinatie met artikel 12 van de Huisvestingsverordening.
3.Artikel 27f van de Huisvestingsverordening.