Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
1.[gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan op een verzoek tot verbetering van een eerder vonnis. Het verzoek werd ingediend door de gedaagden, die stelden dat er een kennelijke fout in het dictum van het vonnis van 31 januari 2024 was gemaakt. Volgens hen was de erfgrens verkeerd vastgesteld, wat zou betekenen dat deze niet in een rechte lijn liep met het metalen hekwerk, maar insprong richting een ander perceel. De eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de kantonrechter heeft de zaak beoordeeld.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden in hun verzoek uitgingen van een onjuiste veronderstelling over de ligging van de erfgrens. Dit punt was al eerder besproken en verworpen in het vonnis van 31 januari 2024. De rechter concludeerde dat de achterzijde van de houten overkapping en het houthok zich nagenoeg tegen de denkbeeldige lijn bevonden die getrokken kan worden vanaf het metalen hekwerk naar de stenen schuur. De rechter oordeelde dat het verzoek van de gedaagden in feite een inhoudelijke heropening van het geschil inhield, wat niet mogelijk is onder artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Daarom werd het verzoek om verbetering afgewezen, omdat er geen sprake was van een kennelijke fout die eenvoudig hersteld kon worden. De kantonrechter heeft het verzoek van de gedaagden afgewezen en het vonnis is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.