ECLI:NL:RBMNE:2024:4790
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de kwalificatie van een stageovereenkomst als arbeidsovereenkomst en de rechtsgeldigheid van ontslag op staande voet
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een leerling-autoschadehersteller en zijn werkgever, een autoschadeherstelbedrijf. De leerling, aangeduid als verzoeker, had een overeenkomst met de werkgever die als 'Stageovereenkomst' was aangeduid. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, ondanks de benaming, de overeenkomst in feite een arbeidsovereenkomst was. Dit werd onderbouwd door het feit dat de leerling zelfstandig werkzaamheden verrichtte die vergelijkbaar waren met die van reguliere werknemers en dat de werkgever niet had aangetoond dat de situatie anders was. De kantonrechter oordeelde dat de leerling recht had op bescherming als werknemer onder het Burgerlijk Wetboek.
De werkgever had de leerling op 10 april 2024 op staande voet ontslagen, met als dringende reden diefstal van bedrijfsmiddelen tijdens de lunchpauze. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de dringende reden onverwijld was medegedeeld en de leerling had begrepen wat de reden was. De kantonrechter heeft de verzoeken van de leerling om vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding en een transitievergoeding, afgewezen, omdat het ontslag op staande voet terecht was gegeven. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de leerling de proceskosten moest dragen, omdat hij in het ongelijk was gesteld.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke uitvoering van een overeenkomst en de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, evenals de voorwaarden voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet.