ECLI:NL:RBMNE:2024:4774

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
11022291
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen uit overeenkomsten van opdracht voor de bouw van vakantiehuizen

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], en gedaagde, een besloten vennootschap. Eiser heeft gedaagde aangeklaagd voor het niet betalen van facturen die voortvloeien uit meerdere overeenkomsten van opdracht voor de bouw van vakantiehuizen. Gedaagde heeft erkend dat zij een bedrag van € 10.000,00 verschuldigd is aan eiser, maar betwist de resterende vordering van € 500,00. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde in ieder geval het bedrag van € 10.000,00 moet betalen, maar dat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat zij dit bedrag al heeft betaald. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde het openstaande bedrag van € 10.500,00 aan eiser moet betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 25 januari 2024.

Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, welke door de kantonrechter zijn toegewezen tot een bedrag van € 980,00. Gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 2.042,12. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat gedaagde onmiddellijk aan de veroordelingen moet voldoen, ook als zij in hoger beroep gaat. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter mr. H.A.M. Pinckaers.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11022291 \ UC EXPL 24-2213 RvdM/62938
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van
[eiser] , HANDELENDE ONDER DE NAAM [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. B. van Nimwegen,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- de dagvaarding van 6 maart 2024;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek met een vermindering van eis;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Hierna heeft de kantonrechter partijen laten weten dat het vonnis vandaag zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben meerdere overeenkomsten van opdracht gesloten, op grond waarvan [eiser] vakantiehuizen voor [gedaagde] heeft (af)gebouwd. [gedaagde] is haar deel van de overeenkomst niet nagekomen, aangezien zij enkele facturen van [eiser] niet heeft betaald. [gedaagde] stelt dat zij wel heeft betaald, maar dit heeft zij voor de verminderde vordering onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter oordeelt daarom dat [gedaagde] het openstaande bedrag van € 10.500,00 aan [eiser] moet betalen.
3. De beoordeling van de kantonrechter
[gedaagde] heeft erkend dat hij € 10.000,00 moet betalen aan [eiser]
3.1.
[gedaagde] en [eiser] hebben verschillende overeenkomsten van opdracht gesloten. Op grond hiervan heeft [eiser] voor [gedaagde] vakaniewoningen (af)gebouwd. [eiser] heeft voor zijn werkzaamheden facturen gestuurd, die [gedaagde] moet betalen. Hierover bestaat tussen partijen geen discussie.
3.2.
Het grootste deel van de facturen heeft [gedaagde] al voldaan. [eiser] stelt echter dat er nog een bedrag van € 10.500,00 open staat. [gedaagde] heeft in de conclusie van dupliek erkend dat zij nog een bedrag van € 10.000,00 moet betalen aan [eiser] . Vast staat dus dat [gedaagde] in ieder geval deze € 10.000,00 moet betalen aan [eiser] .
[gedaagde] moet ook de overige € 500,00 van het gevorderde bedrag aan [eiser] betalen
3.3.
Het geschil dat tussen partijen overblijft ziet op het laatste deel van de vordering, de € 500,00. [gedaagde] stelt dat zij dit al heeft betaald. In de conclusie van antwoord zegt zij namelijk dat een bestuurder van [gedaagde] een bedrag van in totaal € 10.500,00 van zijn privérekening heeft betaald aan [eiser] , waaronder het nu nog openstaande bedrag van € 500,00. [eiser] betwist dat deze betaling op de onbetaald gelaten facturen uit de onderhavige vordering ziet, maar voert aan dat de betaling is afgeboekt op de niet gevorderde factuur van 11 oktober 2022. [gedaagde] reageert hierop in haar conclusie van dupliek dat de betalingen inderdaad zagen op de factuur uit oktober 2022, maar dat zij op deze factuur € 500,00 te veel heeft voldaan. Het openstaande bedrag van € 500,00 moet daarom volgens haar, zo begrijpt de kantonrechter, verrekend worden met de € 500,00 die zij op de factuur uit oktober 2022 te veel heeft betaald.
3.4.
De kantonrechter oordeelt dat niet is komen vast te staan dat op een eerdere factuur € 500,00 te veel is betaald. [gedaagde] heeft dit namelijk onvoldoende onderbouwd, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Zij had bijvoorbeeld bankafschriften kunnen overleggen waarop te zien zou zijn dat zij op een eerdere factuur meer had betaald dan op dat moment verschuldigd was. Dit heeft zij echter niet gedaan. Het is daarom niet vast komen te staan dat [gedaagde] op een eerder moment € 500,00 te veel heeft betaald aan [eiser] . De verrekening kan dan ook niet plaatsvinden, omdat [gedaagde] geen vordering heeft om de vordering van [eiser] mee te verrekenen. [gedaagde] moet de € 500,00, vermeerderd met de € 10.000,00 waarvan zij de verschuldigdheid heeft erkend, aan [eiser] betalen.
[gedaagde] moet de wettelijke handelsrente over de hoofdsom betalen
3.5.
[eiser] heeft wettelijke rente gevorderd over de hoofdsom. Deze rente vordert hij vanaf 25 januari 2024. [eiser] heeft niet aangegeven welke wettelijke rente hij bedoelt te vorderen. De kantonrechter zal de in artikel 6:119a BW bedoelde wettelijke handelsrente toewijzen vanaf 25 januari 2024 over het bedrag van € 10.500,00, omdat aan alle daarin neergelegde voorwaarden is voldaan.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.6.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De vordering van € 1.500,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 980,00 bij een vordering van (aanvankelijk) € 20.500,00 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 980,00 toe.
3.7.
[eiser] vordert wettelijke (handels)rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Omdat het niet gaat om een bedrag verschuldigd op grond van een handelsovereenkomst, wordt de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toegewezen op de wijze zoals in de beslissing staat vermeld.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,12
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2,00 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.042,12
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
3.9.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door [eiser] en niet is betwist door [gedaagde] . Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.500,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW hierover, met ingang van 25 januari 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 980,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.042,12, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.