In deze zaak heeft verzoekster, een B.V. gevestigd in Utrecht, op 14 maart 2024 beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Verzoekster stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor een horecavergunning. Na het indienen van het beroep heeft verweerder alsnog een besluit genomen, maar verzoekster heeft het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft echter niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten om zonder partijen voor een zitting bijeen te komen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener moet vergoeden. Dit is vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Aangezien verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster, concludeert de rechtbank dat verweerder geen bezwaar heeft tegen de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster vast op € 218,75, gebaseerd op de waarde per punt en de toegepaste wegingsfactor. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 218,75 aan proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, en is openbaar uitgesproken op 2 augustus 2024.