ECLI:NL:RBMNE:2024:4760

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/5184
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving omgevingsvergunningplicht voor sloop in beschermd dorpsgezicht met beroep tegen niet tijdig beslissen

Op 5 augustus 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over de handhaving van de omgevingsvergunningplicht voor sloopwerkzaamheden in het beschermde dorpsgezicht van Cothen. De eisers, Landgoed Rhijnestein B.V. en de Protestantse gemeente te Cothen, hebben beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede vanwege het niet tijdig beslissen op hun handhavingsverzoek. De rechtbank oordeelt dat het college direct had moeten beslissen op het verzoek om de sloop stil te leggen, en dat een beslistermijn van één dag in dit geval redelijk was. De rechtbank heeft een voorlopige voorziening getroffen die inhoudt dat er geen sloopwerkzaamheden mogen plaatsvinden totdat het college een besluit heeft genomen op het handhavingsverzoek.

De rechtbank benadrukt dat de sloop in een beschermd dorpsgezicht plaatsvindt en dat de onomkeerbaarheid van de sloop een zwaarwegend belang vormt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen concreet zicht is op legalisatie van de sloop, aangezien er nog een procedure loopt over de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen op het handhavingsverzoek en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eisers vergoed, tot een bedrag van € 437,50, en het college moet het griffierecht van € 371,- aan de eisers vergoeden. Deze uitspraak onderstreept de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op handhavingsverzoeken, vooral in situaties die de bescherming van cultureel erfgoed betreffen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5184

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2024 in de zaak tussen

Landgoed Rhijnestein B.V.,

Protestantse gemeente te Cothen,
[eiser 1] en [eiseres 2],
[eiser 3], alle uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. J.W. Verhoeven)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede.

Verder is partij bij de zaak:
[A]uit [plaats] .

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de sloop van een deel van een pand in het beschermde dorpsgezicht van Cothen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college direct had moeten beslissen op de vraag van eisers om de sloop stil te leggen en geeft het college de opdracht om alsnog snel een besluit te nemen. In afwachting daarvan wordt een voorlopige voorziening getroffen die inhoudt dat er nu niet mag worden gesloopt.
Het procesverloop
2. [A] (hierna: de sloper) heeft het voornemen om het bestaande woonhuis met gastenverblijf op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel) te verbouwen naar twee zelfstandige woonhuizen, waarvan één levensloopbestendig zal zijn. Het bestaande gastenverblijf zal hiervoor worden gesloopt. Het college heeft op 22 juni 2023 aan de sloper voor dit initiatief een omgevingsvergunning verleend, voor het bouwen in afwijking van het bestemmingsplan. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning, dat door de rechtbank zal worden behandeld op de zitting van 6 september 2024.
3. De sloper is begonnen met het slopen van het gastenverblijf.
4. Op 1 augustus 2024 hebben eisers het college verzocht om zo snel mogelijk handhavend op te treden tegen het verrichten van sloopwerkzaamheden zonder omgevingsvergunning. Op 2 augustus 2024 hebben verzoekers het college in gebreke gesteld en is gesommeerd om uiterlijk die dag om 15.00 uur handhavend op te treden tegen de sloopwerkzaamheden. Na het verstrijken van deze termijn hebben verzoekers diezelfde dag beroep bij de rechtbank ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op hun handhavingsverzoek.
5. Eerder vandaag heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eisers om een voorlopige voorziening te treffen toegewezen. De voorzieningenrechter heeft bij wijze van ordemaatregel bepaald dat er geen sloopwerkzaamheden mogen plaatsvinden.
6. Gelet op de hierna te bespreken spoedeisende situatie doet de rechtbank versneld uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Het college had direct op het handhavingsverzoek moeten beslissen
7. Een beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit wordt in beginsel zonder zitting vereenvoudigd behandeld (artikel 8:55b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). De rechtbank vindt een zitting in dit geval ook niet nodig en doet daarom direct uitspraak.
8. Als een bestuursorgaan niet tijdig een besluit neemt, kan daartegen beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb). In gevallen waarin het niet redelijk is om te vragen dat het bestuursorgaan eerst in gebreke wordt gesteld, kan zo’n beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om tijdig een besluit te nemen (artikel 6:12, derde lid, van de Awb). Een handhavingsverzoek is een beschikking op aanvraag waarvoor de wet geen beslistermijn bepaald. Een besluit op een handhavingsverzoek moet daarom binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag worden gegeven (artikel 4:13, eerste lid, van de Awb).
9. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een zodanige spoed dat een beslistermijn van een dag niet onredelijk is. Daarbij is van belang dat er sloopwerkzaamheden plaatsvinden in een beschermd dorpsgezicht, terwijl de sloper in een telefonisch contact met de griffier van de rechtbank heeft aangegeven dat deze werkzaamheden binnen een paar dagen afgerond zouden worden. De sloop van bebouwing is naar zijn aard niet meer terug te draaien en dus onomkeerbaar. De taak van het college als bevoegd gezag voor de bestuurlijke handhaving van sloopactiviteiten in een beschermd dorpsgezicht maakt dat onder deze omstandigheden direct moet worden beslist of handhavend optreden wel of niet nodig is. Diezelfde omstandigheden maken ook dat aan het instellen van beroep vanwege niet tijdig beslissen niet eerst een ingebrekestelling vooraf hoeft te gaan.
Het college krijgt nu nog twee weken om op het handhavingsverzoek te beslissen
10. Uit het voorgaande volgt 1) dat een periode van een dag een redelijke beslistermijn was om op het handhavingsverzoek te beslissen, 2) dat het niet redelijk is om van eisers te vragen om het college eerst in gebreke te stellen en 3) dat het beroep daarom niet te vroeg is ingesteld. Hiermee doet de rechtbank overigens geen uitspraak over de vraag of inderdaad sprake is van een overtreding en of handhavend optreden inderdaad nodig is. Deze procedure gaat immers alleen over de vraag of het college al dan niet tijdig een besluit heeft genomen op het handhavingsverzoek van eisers. Het antwoord op deze vraag is dat het college te laat beslist heeft.
11. Het beroep vanwege niet tijdig beslissen is gegrond. De rechtbank zal het met een besluit niet tijdig nemen van een besluit vernietigen.
12. Het college moet alsnog op het handhavingsverzoek beslissen. De rechtbank geeft daarvoor de beslistermijn van twee weken die het wettelijk uitgangspunt is bij uitspraken over niet tijdig beslissen (artikel 8:55d, eerste lid). Deze termijn hoeft op dit moment niet korter te zijn, omdat de rechtbank hierna als voorlopige voorziening een sloopstop aan deze uitspraak zal verbinden.
13. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank mag een voorlopige voorziening treffen
14. Met de ordemaatregel van 5 augustus 2024 is beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen. Omdat de rechtbank nu uitspraak doet in de hoofdzaak die gekoppeld was aan de voorlopige voorziening, vervalt de ordemaatregel met deze uitspraak (artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb).
15. Met deze uitspraak bereiken eisers wel dat het college zich snel over het handhavingsverzoek moet buigen, maar er is geen bescherming tegen eventuele onrechtmatige sloop in de tussentijd. De rechtbank ziet daarin aanleiding om af te wegen of zij nu een nieuwe voorlopige voorziening moet treffen. Daartoe is de rechtbank bevoegd op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb. De rechtbank geeft hiervoor een inschatting van de kans van slagen van het handhavingsverzoek en weegt de belangen van eisers en van de sloper bij het al dan niet treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij geldt dat de rechtbank later – in een eventuele procedure over de beslissing op het handhavingsverzoek – niet is gebonden aan het oordeel dat nu op hoofdlijnen wordt gegeven in het kader van deze voorlopige voorziening.
Slopen in beschermd dorpsgezicht is ook onder Omgevingswet vergunningplichtig
16. De dorpskern van Cothen met het daarbij gelegen kasteel Rhijnestein is een beschermd dorpsgezicht zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet. De raad van de gemeente Wijk bij Duurstede is verplicht om in het omgevingsplan blijvend te voorzien in een beschermingsregime voor het beschermde dorpsgezicht. Dat beschermingsregime moet een verbod inhouden op het slopen van in ieder geval de bouwwerken die kort gezegd bijdragen aan de waarde van het beschermde stads- of dorpsgezicht. Deze verplichting volgt uit artikel 4.35, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingsrecht. Het omgevingsplan van de gemeente Wijk bij Duurstede voorziet nu nog niet in dit minimale beschermingsregime voor slopen.
17. De sloop vindt plaats binnen de begrenzing van het beschermde dorpsgezicht. Omdat het omgevingsplan niet in een sloopverbod voorziet, moet het slopen worden aangemerkt als omgevingsvergunningplichtige omgevingsplanactiviteit. Dat volgt uit artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Bij deze stand van zaken is de conclusie van de rechtbank dat sprake is van een overtreding, door zonder omgevingsvergunning sloopwerkzaamheden te verrichten.
Er is nu geen concreet zicht op legalisatie
18. Het college zal bij de beslissing op het handhavingsverzoek vervolgens in acht moeten nemen dat hij in beginsel gehouden is om handhavend op te treden tegen een overtreding. Alleen bij bijzondere omstandigheden mag het college daarvan afzien. Dat kan het geval zijn als er concreet zich op legalisatie bestaat of als handhavend optreden in een concrete situatie onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
19. Als de sloper snel een omgevingsvergunning aanvraagt, dan kan het college beoordelen of dat concreet zich op legalisatie oplevert op grond waarvan van handhaving kan worden afgezien. Er moet dan worden bekeken wat de kans is dat de omgevingsvergunning kan worden verleend. In artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet is bepaald dat het toetsingskader voor de omgevingsvergunning het voorheen geldende artikel 2.16 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is. Dat betekent dat een omgevingsvergunning voor slopen in het beschermde dorpsgezicht kan worden geweigerd, als het college het niet aannemelijk vindt dat op de plaats van de sloop een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd. Dat er een ander bouwwerk zal worden gebouwd is in dit geval in zoverre aannemelijk, dat de sloper daarvoor concrete plannen heeft en dat het college daarvoor een omgevingsvergunning heeft verleend. Die omgevingsvergunning is echter nog onderwerp van een beroepsprocedure, waarop de rechtbank niet vooruit loopt. De uitkomst van die procedure kán zijn dat de omgevingsvergunning voor de bouw onrechtmatig is verleend. Als dat het geval is, kan ook sprake zijn van de weigeringsgrond voor de (nog aan te vragen) omgevingsvergunning voor het slopen. Er kan daarom nu niet met zekerheid worden gezegd dat er concreet zicht is op legalisatie.
De rechtbank legt een nieuwe sloopstop op
20. In het licht hiervan vindt de rechtbank dat sprake is van een spoedeisende situatie die gelet op de belangen van eisers vergt dat (opnieuw) een voorlopige voorziening wordt getroffen die inhoudt dat er niet mag worden gesloopt in afwachting van de beslissing op het handhavingsverzoek van eisers. Bepalend daarvoor is de onomkeerbaarheid van de sloop in relatie tot de onzekerheid over eventuele vergunningverlening. Het belang van het beschermde dorpsgezicht moet dan voorgaan.
21. De rechtbank zal bepalen dat deze voorlopige voorziening geldt tot twee weken na de beslissing op het handhavingsverzoek van eisers of tot het moment dat het college aan de sloper een omgevingsvergunning voor het slopen verleent. Daarbij merkt de rechtbank op dat een dergelijke omgevingsvergunning dan een activiteit mogelijk maakt die kan leiden tot een wijziging van een bestaande toestand die niet kan worden hersteld, in welk geval moet worden bepaald dat de vergunning pas na vier weken in werking treedt. Dat volgt uit artikel 16.79, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.
Het college moet de kosten van de procedures betalen
22. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als berekend. Voor de proceshandelingen kijkt de rechtbank niet alleen naar deze procedure over niet tijdig beslissen, maar ook naar de gevraagde voorlopige voorziening waarop met de ordemaatregel is beslist. In die uitspraak is immers opgenomen dat later over de proceskosten zou worden geoordeeld, terwijl de ordemaatregel door deze uitspraak komt te vervallen en er daarom geen nadere beslissing meer mogelijk is in die procedure. De bijstand door een gemachtigde levert daarom 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift). De waarde per punt is € 875,-. De wegingsfactor is 0,25 in procedures over niet tijdig beslissen, in overeenstemming met de uitgangspunten van de rechtbank uit haar uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482. Toegekend wordt € 437,50.
23. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Er is in beide zaken in totaal eenmaal griffierecht geheven.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op uiterlijk twee weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op het handhavingsverzoek van eisers bekend te maken;
  • bepaalt dat het college aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • treft de voorlopige voorziening dat er geen sloopwerkzaamheden mogen plaatsvinden op het perceel [adres] in [plaats] ;
  • bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt twee weken na de te nemen beslissing op het handhavingsverzoek van eisers, dan wel als een omgevingsvergunning wordt verleend in de zin van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 371,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is op 5 augustus 2024 gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep vanwege niet tijdig beslissen, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Tegen de getroffen voorlopige voorziening staat geen beroep of verzet open.