ECLI:NL:RBMNE:2024:4751

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
16/145869-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne en lachgas. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 27.441,- bedraagt. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengsten uit de drugshandel, waarbij rekening is gehouden met de kosten. De rechtbank heeft ook een in beslag genomen geldbedrag van € 31.670,- verbeurd verklaard, wat betekent dat de betalingsverplichting van de veroordeelde op nihil is gesteld, aangezien het verbeurde bedrag hoger is dan het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering van de officier van justitie is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 februari 2024, waar de standpunten van zowel de officier van justitie als de verdediging zijn gehoord. De verdediging betwistte de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en voerde aan dat de inbeslaggenomen goederen in mindering moeten worden gebracht op de betalingsverplichting. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar heeft uiteindelijk de vordering van de officier van justitie toegewezen en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op het genoemde bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/145869-23 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
(hierna: veroordeelde).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 februari 2024, gelijktijdig met de strafzaak tegen veroordeelde, bekend onder hetzelfde parketnummer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen veroordeelde en mr. mr. R.J. Jager, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat [1] en aan veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dit voordeel. De officier van justitie heeft het voordeel geschat op een bedrag van € 27.441,-.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de manier waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend niet klopt. Niet alleen dient de bewezenverklaarde periode een stuk korter gesteld te worden dan de door het Openbaar Ministerie berekende periode, maar ook los daarvan klopt de redeneerwijze van de berekening niet. Er wordt namelijk beoogd om winst af te nemen (de verkoop van lachgas) die niet te koppelen valt aan het tenlastegelegde (de verkoop van cocaïne).
De raadsvrouw heeft verder bepleit dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven goederen in mindering moeten worden gebracht op de betalingsverplichting. Dit betekent dat de betalingsverplichting op nihil moet worden vastgesteld. In het geval dit niet zou gebeuren zou sprake zijn van zogenaamde dubbele bestraffing.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 12 maart 2024 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
  • het verkopen van cocaïne in de periode van 22 juli 2022 tot en met 12 juni 2023 te Amersfoort, meermalen gepleegd; en
  • het witwassen van een geldbedrag van € 31.390,- op 13 juni 2023 te Amersfoort.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht). In dit geval acht de rechtbank mede gelet op eigen verklaring van veroordeelde aannemelijk dat verdachte zich naast de handel in cocaïne ook schuldig heeft gemaakt aan de handel in lachgas. Lachgas staat sinds 1 januari 2023 opgenomen op lijst II van de Opiumwet en het handelen daarin is strafbaar gesteld in artikel 3 van de Opiumwet.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [2]
3.3.1.
Periode
Aan de hand van de verklaring van getuige [getuige] en de opgevraagde bankgegevens
blijkt dat verdachte [veroordeelde] zich in de periode van 22 juli 2022 tot en met 13
juni 2023 schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van harddrugs. Dit zijn 327 dagen en betreft ook de bewezen verklaarde periode. Uit een ICOV bevraging blijkt dat verdachte [veroordeelde] de afgelopen jaren geen enkel legaal inkomen heeft genoten.
3.3.2.
Omvang
Op rekening [rekeningnummer 1] van verdachte [veroordeelde] werd in de periode van 04 mei 2023 tot en met 13 juni 2023 in totaal voor € 11.704,99 aan Tikkies door tientallen tegenrekeningnummers overgemaakt naar de rekening van verdachte [veroordeelde] . Dit betreft een periode van 39 dagen, wat inhoudt dat [veroordeelde] per dag een gemiddelde omzet van 300 euro had. Het betreft vooral bedragen van 80 euro en in mindere mate bedragen van 50 euro. Het is volgens het ontnemingsrapport een feit van algemene bekendheid dat een tank lachgas 80 kost en een gram cocaïne 50 euro. Vanaf 01 januari 2023 is de verkoop van lachgas verboden, dit zijn dus geen legale inkomsten.
Op rekening [rekeningnummer 2] van verdachte [veroordeelde] werd in de periode van 22 juli 2022 tot en met 13 juni 2023 (dealperiode) in totaal voor 43.178,40 aan Tikkies door tientallen tegenrekeningnummers overgemaakt naar de rekening van verdachte [veroordeelde] . Dit zijn bijna alleen maar bedragen van 50 euro of een veelvoud daarvan.
Gezien de aangetroffen handelsvoorraad van 89 gram cocaïne en het aangetroffen geldbedrag van € 31.670,-, de vele whatsapp berichten en de tienduizenden euro’s aan Tikkies is het zeer aannemelijk dat [veroordeelde] fors heeft verdiend aan de handel van cocaïne en lachgas.
3.3.3.
Bruto opbrengst
Het is algemeen bekend dat de prijs van een gram cocaïne 50 euro bedraagt en dat er
voor een 2 kilo cilinder lachgas 80 euro betaald moet worden. Dit blijkt uit vele
vergelijkbare drugsonderzoeken. Uit verschillende jurisprudentie blijkt dat ongeveer
50 procent van de omzet winst is. De aannemelijke omzet over de dealperiode (22 juli 2022 - 13 juni 2023) bedraagt € 54.883,- (€ 11.704,99 + € 43.178,40).
3.3.4.
Kosten
De verdachte heeft inhoudelijk niets verklaard over de omzet, winst en/of kosten.
Uitgegaan wordt dat 50 procent van de omzet kosten betreft.
€ 54.883 EURO : 2 = € 27.441,50 (afgerond € 27.441,-). De kosten waren dus € 27.441,-.
3.3.5.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt op basis van het vorenstaande:
Opbrengst : € 54.883,-
-/- Kosten : € 27.442,-
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel): € 27.441,- (totale winst)
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 27.441,-.
3.4
Betalingsverplichting
In de hoofdzaak is een bij verdachte in beslaggenomen geldbedrag van in totaal € 31.670‬,- verbeurd verklaard. Dit geld is afkomstig uit de handel in cocaïne en lachgas. Bij de vaststelling van de hoogte van de betalingsverplichting moet dit bedrag in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Nu het geldbedrag de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel overstijgt, heeft dit tot gevolg dat de betalingsverplichting op nihil wordt gesteld.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 27.441,-.;
- stelt de verplichting tot betaling aan de Staat door veroordeelde op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. J.P. Killian, voorzitter, mr. E.H.M. Druijf en mr. A.E. van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2024.
Mr. Van der Wal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2023175525-54 (pagina 917 tot en met 921).