ECLI:NL:RBMNE:2024:4745

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
16/077954-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, computervredebreuk, diefstal en vernieling met vrijspraak voor verspreiding kinderporno en mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder belaging, computervredebreuk, diefstal en vernieling, gericht tegen zijn ex-partner. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van verspreiding van kinderporno en mishandeling wegens gebrek aan bewijs. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 140 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod en een locatieverbod ten aanzien van de benadeelde partij. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 3.174,72 heeft gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging door stelselmatig inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij door middel van ongewenste berichten en dreigementen. Ook heeft de verdachte computervredebreuk gepleegd door zonder toestemming in te loggen op de telefoon van de benadeelde partij en geldbedragen van haar rekening over te maken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de benadeelde partij meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/077954-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] (Kenia),
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T.P.A.M. Wouters, advocaat te Amsterdam, alsmede de benadeelde partij [aangeefster] en haar raadsvrouw mr. M. Rotgans naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Feit 1op 19 maart 2022 in Utrecht kinderporno heeft verspreid, door een filmpje van [aangeefster] die toen 17 jaar oud was op haar social media te plaatsen;
Feit 2
in de periode van 23 maart tot en met 28 maart 2022 in Utrecht [aangeefster] heeft gestalkt;
Feit 3
op 23 februari 2021 in Utrecht [aangeefster] heeft mishandeld door haar met zijn rechterhand bij haar keel te grijpen en/of haar tegen de passagiersstoel te duwen en/of haar een kopstoot te geven;
Feit 4
in de periode van 2 september 2021 tot en met 20 maart 2022 in Utrecht op meerdere tijdstippen computervredebreuk heeft gepleegd door in te loggen op de telefoon van [aangeefster] en/of via de bankapp geld naar zichzelf over te maken en/of een filmpje waarop [aangeefster] zichzelf betast op social media te plaatsen en de wachtwoorden te wijzigen;
Feit 5
op 26 maart 2022 in Utrecht een ruit in de voordeur van de woning van [D ] en/of [E ] en/of [aangeefster] vernield heeft;
Feit 6in de periode van 4 september 2021 tot en met 20 maart 2022 in Utrecht een geldbedrag van 800 en 3000 euro van [aangeefster] heeft gestolen doormiddel van een valse sleutel (namelijk door gebruik te maken van de inloggegevens van haar bank terwijl hij daarvoor geen toestemming had).

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1, feit 2 en feit 3. Daarnaast heeft de raadsman partiële vrijspraak, dan wel partiële ontslag van alle rechtsvervolging verzocht voor feit 4.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak voor feit 1 – verspreiding van kinderporno
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Uit de tekst van artikel 240b Sr volgt dat pas sprake kan zijn van strafbare gedragingen met betrekking tot afbeeldingen/filmpjes van seksuele gedragingen, indien de afgebeelde persoon kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. Om dit vast te stellen moet er aan de hand van de lichaamskenmerken op de afbeelding of het filmpje kunnen worden bewezen dat de betrokkene jonger oogt dan 18 jaar.
Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat zij 17 jaar oud was op het moment dat zij op het filmpje te zien is. De rechtbank kan dit op basis van het dossier echter niet vaststellen. Daarnaast valt niet uit de screenshot van het filmpje dat in het dossier zit op te maken dat aangeefster kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt. Er zijn namelijk geen duidelijke lichaamskenmerken op te zien en er is geen proces-verbaal dat het filmpje beschrijft, waaruit blijkt dat er een persoon op te zien is die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. De enkele stelling van de officier van justitie dat het filmpje het eerste filmpje in de snapchat app op de telefoon van aangeefster was, is onvoldoende om te bewijzen dat aangeefster (kennelijk) jonger was dan 18 jaar op het filmpje.
Vrijspraak voor feit 3 – mishandeling
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar bij de keel heeft gegrepen en een kopstoot heeft gegeven, waardoor zij een blauw oog heeft opgelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij op 23 februari 2021 met aangeefster in de auto zat, dat zij lachgas aan het gebruiken waren en aan het dansen waren. Hij zou daarbij per ongeluk met zijn ellenboog tegen haar gezicht zijn aangekomen. Er zijn twee verschillende foto’s van letsel bij aangeefster, waarover onduidelijkheid bestaat. Op de foto die in het dossier zit zou er letsel aan het linkeroog van aangeefster te zien zijn. Op deze foto staat alleen een handgeschreven datum met het jaartal 2022, terwijl de mishandeling in 2021 zou hebben plaatsgevonden. Tijdens de terechtzitting heeft mr. Rotgans namens aangeefster nog een foto overgelegd, waarop het letsel te zien zou zijn. Op deze foto zijn er echter verkleuringen rondom het rechteroog van aangeefster te zien en deze foto is volgens het onderschrift van enkele dagen later (op 25 februari 2021).
Mede gelet op de onduidelijkheid rondom de foto’s van het letsel, kan de rechtbank niet vaststellen of het letsel beter past bij de verklaring van aangeefster of bij die van verdachte. Daarbij komt dat aangeefster pas ruim een jaar na het incident aangifte gedaan. De rechtbank heeft daardoor niet op basis van de bewijsmiddelen de overtuiging kunnen krijgen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 3 heeft begaan. Om die reden moet verdachte worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 5 en 6 – vernieling en diefstal
Verdachte heeft de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2024;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] , inclusief de bijlagen.
Feit 4 - computervredebreuk
Het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] [3]
Op donderdag 2 september 2021 had [verdachte] een hotelsuite geboekt in het [hotel] in Utrecht als verjaardagscadeau. De volgende dag waren we weer bij mij thuis. [verdachte] vertrok vervolgens. Ongeveer een half uur later wilde ik weten hoeveel geld ik nog op mijn bankrekening had. Ik ontdekte vervolgens dat er 800,00 euro vanaf mijn spaarrekening overgeboekt was naar mijn betaalrekening. Ik zag dat een bedrag van 800,00 euro overgeboekt was naar de bankrekening van [verdachte] . Het is mogelijk dat [verdachte] mijn inlogcode ooit heeft afgekeken. Ik heb [verdachte] in ieder geval mijn code nooit gegeven.
Zaterdag 19 maart 2022 zijn [verdachte] en ik uit eten gegaan. Omstreeks 06.00 uur werden we bij mij thuis afgezet. Ik zei tegen [verdachte] dat ik helemaal niet wilde dat hij bleef. Ik zag vervolgens dat [verdachte] naar de voordeur liep. Ik ontdekte snel daarna dat mijn telefoon van het merk Iphone niet meer aan de oplader lag. Omstreeks 10.15 uur werd ik wakker. Op dat moment kwam mijn moeder de slaapkamer binnen en vertelde mij dat er een filmpje op mijn story van mijn Snapchat account en op mijn verhaal op Instagram account was geplaatst van mij. Het was een filmpje wat in een 'alleen voor mij' mapje zat. Dit betekent dat het een privé map is waar een code voor nodig is om deze te openen. Alleen ik weet deze code. Ik heb [verdachte] deze code ook nooit gegeven. Via de telefoon van [A] probeerde ik in te loggen op Snapchat en Instagram. Dit lukte niet. [verdachte] had vermoedelijke mijn wachtwoorden gewijzigd. Omstreeks 10.30 uur hoorde ik iets in de hal op de grond vallen. Mijn moeder kwam vervolgens weer mijn slaapkamer in met mijn telefoon in haar handen. Ik kon mijn ING Bank niet openen. Ik sprak vervolgens met een medewerker van de ING Bank die mij vertelde dat er 3.000,00 euro van mijn bankrekening was overgeboekt naar het bankrekeningnummer van [verdachte] . [verdachte] had blijkbaar ooit toch mijn ING Bankieren code stiekem afgekeken en het geld naar zichzelf overgemaakt. Ik heb [verdachte] mijn code nooit gegeven.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting op 27 mei 2024
Ik heb op 2 september 2021 en op 19 maart 2022 met de toegangscode ingelogd op de telefoon van [aangeefster] zonder haar toestemming. We kenden elkaars toegangscodes.
Feit 2 - belaging
Het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] [4]
Na het doen van de aangifte hoorde ik de politie mij adviseren om een laatste
stopbericht naar [verdachte] te sturen. Ik had dit bericht op woensdag 23 maart 2022 aan [verdachte] verstuurd. Vanaf het moment dat ik het stopbericht had gestuurd ontving ik diezelfde dag nog zo'n 70 sms berichten van [verdachte] . De inhoud van de berichten zijn voornamelijk dat hij boos was, ik zag dat hij mij uitschold voor kanker trut en [verdachte] begon over het geld dat hij aan mij terug wilde geven. Op donderdag 24 maart 2022 zag ik dat ik via Whatsapp weer berichten ontving van [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] in totaal zo'n 15 appberichten stuurde. Ik zag dat [verdachte] vroeg of ik naar buiten kon komen. Ik vermoed dat [verdachte] toen bij mijn huis stond. Ik reageerde niet en zag dat [verdachte] om 23.12 uur 'al weg' appte. Ik heb geen reactie gegeven op deze berichten. Op vrijdag 25 maart 2022 om 01.01 uur zag ik dat [verdachte] mij weer begon te appen. Vanaf een ander telefoonnummer van [verdachte] had hij mij een foto gestuurd van een straat met een stukje van de auto van mijn ouders. Ik zag dat [verdachte] vanaf 14.54 uur tot 15.49 uur zo'n 20 whatsapp berichten had verstuurd. Deze berichten stuurde [verdachte] weer met zijn telefoonnummer. Ik zag ook dat [verdachte] 2 filmpjes meestuurde. Op deze filmpjes ben ik te zien in mijn string en BH. [verdachte] is naakt te zien op één van de filmpjes. Op zaterdag 26 maart 2022 hoorde ik de voordeurbel gaan. Ik keek uit mijn slaapkamerraam en zag [verdachte] voorbij mijn woning lopen. Ik zag dat [verdachte] schreef 'kankerhoertje je ouders zijn niet thuis'. Deze dag bleef [verdachte] mij maar berichten sturen via Whatsapp. Ik denk dat [verdachte] mij in totaal zo ongeveer 60 berichten had verstuurd. Ik zag dat [verdachte] mij uitschold voor kankerhoer. Op zaterdagavond 26 maart 2022 was ik met een vriendin naar de stad gegaan in Utrecht. Toen wij aan kwamen lopen zag ik [verdachte] met een vriend staan. Toen ik bij de garderobe stond hoorde ik dat [verdachte] mij aansprak. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat ik er goed uitzag. Ik wilde niet op [verdachte] reageren en was bang. Ik zei tegen [verdachte] dat hij moest oprotten en bij mij weg moest gaan. Ik zag dat [verdachte] een beetje agressief op ons af kwam lopen. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat wij niet met zijn vriend mochten praten. Ik zag dat [verdachte] naar mij toe kwam lopen. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij mij met rust zou laten. De rest van de avond bleef [verdachte] maar een beetje om mij heen bewegen en hield hij mij in de gaten. Op een bepaald moment raakte ik in gesprek met een vriend. Ik hoorde [verdachte] mij uitmaken voor kankerhoertje en dat ik niet met zijn vrienden mocht praten. [verdachte] stond toen heel dicht naast mij en riep het in mijn oor.
Screenshot van een bericht van verdachte aan aangeefster [5]
Niet open [B]
Screenshots van het stopbericht dat aangeefster stuurde op 23 maart 2022 [6]
Luister [verdachte] het is een keer afgelopen met dit belachelijke gedrag, ik vraag nu aan je om mij
Dat geld over te maken en verder wil ik geen contact met jou, ook wil ik niks van en via vrienden of familie horen en wil ik niks via social media binnen krijgen wat met jou te
maken heb.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , inclusief bijlagen [7]
Op maandag 28 maart 2022 deed ik onderzoek naar de inbeslaggenomen telefoon van de verdachte [verdachte] . Ik opende de app 'berichten'.
Ik zag dat er een Whatsapp gesprek in de telefoon stond met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik zag dat er meerdere berichten, foto's en filmpjes gestuurd werden naar dit nummer door [verdachte] . Ik zag dat dit een eenzijdig gesprek was. Ik zag dat het eerste bericht gestuurd was op donderdag 24 maart 2022 om 00:24 uur. Ik zag dat er onder andere de volgende berichten in stonden.
'ik zal jou met rust laten maar laat met jou nooit met een jongen zien want dat gaat absurd fout lopen.’ [8]
'Ik heb al die kanker hoere video’s verwijderd.' [9]
‘Wat heb je mij kk vies bespeeld al die tijd.’ [10]
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten Grijpsma en Jansen [11]
Op zondag 27 maart 2022 kwamen ter plaatste bij [horeca gelegenheid] . Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij om 24.00 bij [horeca gelegenheid] kwam.
(…)
Wij stonden iets voorbij [horeca gelegenheid] . Ik hoorde dat [verdachte] tegen een jongen zei die voorbij liep hee maatje. Ik zag dat [verdachte] liet zien dat hij transportboeien om had. Ik hoorde dat [verdachte] zei:' Ik heb niets gedaan.' Ik hoorde dat de jongen zei: 'Gast ik zei het nog tegen je.' 'Het is het niet waard.' Nu word je morgen wakker en weet je het weer.' Ik legde uit aan [verdachte] dat er iemand aangifte tegen hem had gedaan Ik hoorde dat [verdachte] zei ja waarschijnlijk [aangeefster] omdat ze vind dat ik haar lastig val.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [12]
Op zondag 27 maart 2022 begaven wij ons naar " [horeca gelegenheid] ”. Ik zag dat [aangeefster] zichtbaar geëmotioneerd was. Ik zag dat zij huilde en trilde. Ik zag dat de hele situatie haar aangreep. Ik zag namelijk dat zij weer begon te huilen en ik hoorde dat haar stem begon te bibberen toen zij begon te vertellen over hoe zij zich voelde over de belagingen de afgelopen tijd.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [13]
Ik heb nadat de aangeefster verklaarde dat zij geen contact meer wilde nog contact gezocht door te bellen en smsen.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 4
In artikel 138ab Sr is het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan strafbaar gesteld. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever in de begripsbepaling van het ‘geautomatiseerd werk’ steeds het oog heeft gehad op uitsluitend fysieke apparaten.
Uit de bewijsmiddelen is af te leiden dat verdachte zonder toestemming van aangeefster heeft ingelogd op haar telefoon met de bij hem bekende toegangscode (een valse sleutel). Dit kwalificeert als computervredebreuk. Wat verdachte na het inbreken op de telefoon heeft gedaan valt onder omstandigheden eveneens te kwalificeren als computervredebreuk, maar niet op de wijze zoals het in deze zaak is ten laste gelegd. De apps en accounts van Snapchat en Instagram bestaan namelijk feitelijk slechts uit een samenstel van gegevens en hebben daarmee geen fysieke vorm. Om die reden kan een Snapchat- en/of Instagram-account niet worden aangemerkt als een geautomatiseerd werk en zal verdachte dus van dit onderdeel van de tenlastelegging moeten worden vrijgesproken. Ook het onderdeel in de tenlastelegging dat ziet op het inloggen in de bank-app kan niet gekwalificeerd worden als computervredebreuk. Feitelijk is de server van de bank het geautomatiseerde werk waarop computervredebreuk wordt gepleegd, niet de telefoon van aangeefster.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte in de periode van 23 maart 2022 tot en met 27 maart 2022 wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Hoewel uit het dossier valt af te leiden dat er sprake was van een knipperlichtrelatie tussen aangeefster en verdachte, staat vast dat aangeefster op 23 maart 2022 een stopbericht heeft gestuurd naar verdachte. In dit stopbericht staat duidelijk aangegeven dat aangeefster geen contact meer wil met verdachte en verdachte heeft ook verklaard dat hij dit bericht heeft ontvangen. Desondanks heeft verdachte dit stopbericht stelselmatig genegeerd door aangeefster tientallen berichten per dag te sturen. Aangeefster heeft in de tenlastegelegde periode geen enkele keer geantwoord op deze berichten. Dat verdachte op de hoogte was van het feit dat aangeefster geen contact wilde, blijkt bovendien uit het feit dat verdachte bij zijn aanhouding op 27 maart 2022 meteen zegt dat het waarschijnlijk aangeefster is die aangifte tegen hem heeft gedaan, omdat ze vindt dat hij haar lastig valt.
Tijdens de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat aangeefster wel met verdachte communiceerde en contact zocht via een andere telefoon van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat dit alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Het is namelijk op geen enkele manier onderbouwd en uit de inhoud van de berichten op de onderzochte telefoon van verdachte blijkt dit geenszins. Het is ook niet logisch dat verdachte contact zou blijven zoeken op een telefoonnummer van aangeefster waar zij niet op reageert, terwijl er wel via een andere wijze contact zou zijn.
Alhoewel de tenlastelegging een relatief korte periode betreft en de frequentie van de berichten niet extreem hoog is, is de rechtbank wel van oordeel dat er sprake is van stelselmatige inbreuk op de levenssfeer van aangeefster. De rechtbank vindt daarbij met name van belang dat de berichten dwingend en dreigend van aard zijn; verdachte verwijst onder andere naar het geld dat hij nog van aangeefster heeft als pressiemiddel (‘Ik heb nog 3250 in me zak’, ‘Kom je geld halen’) en het dreigen met openbaar maken van informatie (‘jou spijt gaat achteraf komen’, ‘wacht maar tot ik [C] vertel', ‘je gaat nu je telefoon opnemen of ik bel haar’) en stuurt diverse video’s waarop aangeefster (deels) bloot is, terwijl verdachte recent nog een video van slachtoffer waarop ze seksuele handelingen verrichte had verspreid. Ook betrekt de rechtbank de intensiteit waarmee verdachte contact zocht en het feit dat verdachte zich meerdere keren onaangekondigd heeft opgehouden in de omgeving van het huis van aangeefster, waarbij hij duidelijk maakte dat hij haar in de gaten hield.
Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat verdachte aangeefster heeft lastig gevallen tijdens het uitgaan. De aangifte wordt op dit punt ondersteund door de verklaringen van verbalisanten die zagen dat aangeefster ten tijde van het incident emotioneel was aangedaan. Daarnaast hoorde een andere verbalisant iemand naar verdachte roepen dat hij nog had gezegd dat het ‘het niet waard is’. Dat verdachte naar de billen van aangeefster heeft gewezen en/of haar topje heeft losgetrokken blijkt, afgezien van de (wisselende) verklaring van aangeefster op dit punt, verder niet uit het dossier. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Tot slot is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van een deel van de ten laste gelegde periode. Verdachte is namelijk op 27 maart 2022 na zijn aanhouding in verzekering gesteld en heeft tot 29 maart 2022 in voorarrest gezeten. In die periode kon verdachte dus geen contact opnemen met aangeefster.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 2
in de periode 23 tot en met 27 maart 2022 te Utrechtwederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door
- die [aangeefster] meermalen te bellen en
- die [aangeefster] telkens telefonisch lastig te vallen door meerdere SMS-berichten en Whatsapp-berichten te sturen, met teksten zoals ‘ik zal jou met rust laten maar laat me jou nooit met een jongen zien want dat gaat absurd fout lopen’ en ‘ik heb al die kanker hoere videos verwijderd’ en ‘wat heb jij mij kk vies bespeeld al die tijd’ en door filmpjes van hen beide naar [aangeefster] te sturen en
- zich meermalen op te houden in de directe omgeving van de woning of verblijfplaats van [aangeefster] , door een foto te sturen waarop de auto van haar ouders te zien is in de straat waar ze woont en Whatsapp-berichten te sturen zoals ‘kanker hoertje je ouders zijn niet thuso e’ en ‘niet open [B] ’ en ‘al weg’ en
- door [aangeefster] in persoon lastig te vallen tijdens het uitgaan door haar uit te
schelden met het oogmerk [aangeefster] te dulden en vrees aan te jagen;
Feit 4
op meer tijdstippen in de periode van 2 september 2021 tot en met 20 maart 2022 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerd werk, te weten het communicatiemiddel van [aangeefster] , is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel te weten door bij hem bekende codes te gebruiken om in te loggen op de telefoon van [aangeefster] ;
Feit 5
op 26 maart 2022 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit in de voordeur van een woning die geheel aan [D ] en [E ] toebehoorden heeft vernield;
Feit 6
in de periode van 4 september 2021 tot en met 20 maart 2022 te Utrecht een geldbedrag van 800 euro en een geldbedrag van 3000 euro dat geheel aan [aangeefster] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 2
belaging
Feit 4
Computervredebreuk, meermalen gepleegd
Feit 5
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
Feit 6
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 200 uur, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [aangeefster] en een locatieverbod voor haar adres.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft allereerst verzocht om strafvermindering, omdat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Bij de aanhouding van verdachte zijn er namelijk in strijd met artikel 11 Ambtsinstructie handboeien aangelegd. Daarnaast heeft verdediging verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de achtergrond van de relatie tussen verdachte en aangeefster. Tot slot heeft de verdediging verzocht de op te leggen straf te verminderen vanwege schending van de redelijke termijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner [aangeefster] . Daarnaast heeft hij computervredebreuk gepleegd door zonder haar toestemming in te loggen op haar telefoon, om vervolgens behoorlijk grote bedragen van haar rekening naar zichzelf over te maken. Tot slot heeft hij de ruit in de voordeur van haar woning vernield. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Uit haar schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat aangeefster door deze feiten in haar dagelijks leven is belemmerd en leefde met angst en verdriet.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 18 april 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit niet in het voordeel, noch in het nadeel mee van verdachte. Verder vindt de rechtbank van belang dat hoewel verdachte de feiten aanvankelijk bij de politie heeft ontkend, hij tijdens de terechtzitting wel openheid van zaken heeft gegeven.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafsoort en hoogte daarvan heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Die rechtvaardigen in beginsel een forse taakstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank in matigende zin rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij stelt de rechtbank echter wel vast dat het gaat om een minimale overschrijding van ongeveer twee maanden.
Ten slotte constateert de rechtbank dat bij verdachte de handboeien zijn aangelegd, terwijl de noodzaak daarvan niet uit het dossier volgt en er dus in strijd met de Ambtsinstructie is gehandeld. Dit weegt de rechtbank ook in strafverminderende zin mee.
De rechtbank acht, alles afwegende een taakstraf voor de duur van 140 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk passend en geboden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor haar woning opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.159,72. Dit bedrag bestaat uit € 2.159,72 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering geheel toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij deels niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om de vordering deels niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Schade aan deur
De rechtbank stelt vast dat de deur eigendom is van de vader van aangeefster, [D ] . Hij is ook degene geweest die het eigen risico ten behoeve van het herstel van de deur heeft betaald. De schade is dan ook niet door aangeefster geleden. Van verplaatste schade in de zin van artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is geen sprake, aangezien deze vordering niet ziet op schade als gevolg van lichamelijk of geestelijk letsel. [D ] had zich als benadeelde partij in het geding moeten voegen, indien hij vergoeding van het eigen risico wenste. De rechtbank zal de vordering op dit punt dan ook afwijzen.
Eigen risico en slaapmedicatie aangeefster
In de vordering is onderbouwd dat aangeefster psychische gevolgen heeft ondervonden van de ten laste gelegde feiten, waaronder de belaging, de vernieling van de deur en de computervredebreuk. Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend te bewijzen. In de vordering is voldoende duidelijk onderbouwd dat aangeefster niet lang na de ten laste gelegde periode (in september 2022) voor haar psychische klachten een behandeling bij een GZ-psycholoog heeft ondergaan. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat de belaging in combinatie met de vernieling en computervredebreuk in angst en paniek bij aangeefster hebben geresulteerd, die behandeling nodig maakten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voldoende causaal verband is tussen de psychische klachten en de door verdachte gepleegde feiten. De rechtbank zal de vordering op dit punt dan ook geheel toewijzen.
Geldbedrag
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en de verklaring van verdachte op de terechtzitting blijkt dat verdachte € 500,- en € 1.650,- aan aangeefster heeft terugbetaald. Uit de goed onderbouwde vordering blijkt niet dat er meer door verdachte is terugbetaald dan door aangeefster is aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist. Bij gebrek aan concrete onderbouwing van meer betalingen die door verdachte zouden zijn gedaan, gaat de rechtbank uit van de bedragen die worden genoemd in de vordering. Dit betekent dat de rechtbank de vordering op dit punt geheel zal toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade. Deze vergoeding kan worden toegekend indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de aantasting ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde psychische schade heeft opgelopen. Om deze vergoeding toe te kennen is een causaal verband vereist tussen het ontstaan van de psychische schade en het gepleegde strafbare feit. De benadeelde dient daartoe een voldoende concrete onderbouwing aan te voeren, waaruit naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ter onderbouwing van de vordering heeft de advocaat van de benadeelde partij gewezen op de bij de vordering gevoegde verklaring van de GZ-psycholoog waaruit blijkt dat aangeefster ten gevolge van de ten laste gelegde feiten posttraumatische stress symptomen ontwikkelde, die significante lijdensdruk veroorzaakten.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee vast komen te staan dat de benadeelde partij ook immateriële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten wegens aantasting in de persoon op andere wijze. Bij de vaststelling van de hoogte van het schadevergoedingsbedrag weegt de rechtbank alle omstandigheden van het geval mee. Naast de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen die deze hebben gehad voor aangeefster, weegt de rechtbank ook mee dat op basis van het dossier vastgesteld kan worden dat verdachte een intiem filmpje van aangeefster openbaar heeft gemaakt. Dit heeft zwaarwegende gevolgen gehad voor aangeefster. De rechtbank zal het gevorderde bedrag echter wel matigen, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van twee zwaarwegende feiten en de hoogte van de verzochte vergoeding niet vergelijkbaar is met vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank acht een vergoeding van € 1.500,- billijk en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal de vordering voor het overige deel op dit punt afwijzen.
Toewijzing en niet-ontvankelijkheid
De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 3.174,72, bestaande uit een vergoeding van € 1.674,72 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500,- voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2022 tot de dag van de algehele voldoening.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [aangeefster] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.174,72, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 maart 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 41 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 138ab, 285b, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2, feit 4, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
-
veroordeelt verdachtetot een
taakstrafvan
140 uren;
- bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van
60 uur,
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast;
- beveelt dat, als de verdachte het onvoorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
40 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal houden aan een
contactverbod, inhoudende dat hij op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal zoeken en/of opnemen met [aangeefster]
* zich zal houden aan een
locatieverbod, inhoudende dat verdachte zich niet zal bevinden bij de [adres 2] , [plaats 1] en in het gebied dat wordt omsloten door de [straat 1] , [straat 2] , de [straat 3] , de [straat 4] en de [straat 5] in [plaats 2] ;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangeefster] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [aangeefster] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 3.174,72 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 41 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mr. J.F. Haeck en mr. E.W. Stein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juni 2024.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 19 maart 2022 te Utrecht, althans in
Nederland, meermalen, althans eenmaal een filmpje van (een) seksuele
gedraging(en), bij welk vorenbedoelde filmpje die [aangeefster] kennelijk de leeftijd
van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken en/of schijnbaar was
betrokken, heeft verspreid en/of vervaardigd en/of openlijk tentoongesteld en/of
ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of in bezit heeft gehad, door het
filmpje op de sociale media (Snapchat, Instagram en Facebook) van die [aangeefster]
te plaatsen, welke voornoemde seksuele gedraging(en) –zakelijk weergegeven-
bestonden uit: het betasten en/of aanraken van haar eigen schaamstreek terwijl ze
alleen een onderbroek aan heeft waarbij door het camerastandpunt en/of de
(onnatuurlijke) pose en/of de uitsnede van het filmpje half het gezicht en
nadrukkelijk het ontblote geslachtsdeel, de borsten, van die [aangeefster] , in beeld
worden gebracht;
( art 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode 23 tot en met 28 maart 2022 te Utrecht, althans in
Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens
anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door
- Die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, te bellen en/of
- die [aangeefster] telkens telefonisch lastig te vallen door meerdere
Snapchatberichten en/of SMS-berichten en/of Whatsapp-berichten te sturen, met
teksten zoals ‘ik zal jou met rust laten maar laat me jou nooit met een jongen zien
want dat gaat absurd fout lopen’ en/of ‘ik heb al die kanker hoere videos verwijderd’
en/of ‘wat heb jij mij kk vies bespeeld al die tijd’ en/of ‘kom voor de laatste keer op
me pik zitten betaal ik je alles handje contantje nu’ en/of door seksfilmpjes van hen
beide naar [aangeefster] te sturen en/of
- zich meermalen, althans eenmaal, op te houden in de directe omgeving van de
woning of verblijfplaats van [aangeefster] , door een foto te sturen waarop de auto van
haar ouders te zien is in de straat waar ze woont en/of Whatsapp-berichten te
sturen zoals ‘kanker hoertje je ouders zijn niet thuso e’ en ‘niet open [B] ’ en ‘al weg’
en/of
- door [aangeefster] in persoon lastig te vallen tijdens het uitgaan door haar uit te
schelden en/of naar haar billen te wijzen en/of haar topje los te trekken,
met het oogmerk [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of
vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op 23 februari 2021 te Utrecht [aangeefster] heeft mishandeld in zijn auto door die
[aangeefster] met zijn rechterhand bij haar keel te grijpen en/of haar tegen de
passagiersstoel te duwen en/of haar een kopstoot te geven door met zijn voorhoofd
opzettelijk en met kracht tegen het rechteroog van die [aangeefster] te stoten;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 september 2021 tot
en met 20 maart 2022 te Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk en
wederrechtelijk in (een gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten het
communicatiemiddel van [aangeefster] , is binnengedrongen door het doorbreken van
een beveiliging en/of door een technische ingreep en/of met behulp van valse
signalen of een valse sleutel, en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid,
te weten door bij hem bekende codes te gebruiken om in te loggen op de telefoon
van [aangeefster] en/of via de bank app in te loggen en/of 800 euro en/of 3.000 euro
naar zichzelf over te maken en/of de inlogcode van app te wijzigen en/of in het
Snapchat album ‘alleen voor mij’ in te loggen en/of een filmpje waarop [aangeefster]
17 is en zichzelf betast op de sociale media (Snapchat, Instagram en Facebook) van
[aangeefster] te plaatsen en/of de wachtwoorden van deze sociale media te wijzigen;
( art 138ab lid 2 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op 26 maart 2022 te Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit in de voordeur van een woning, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan [D ] en/of [E ] en/of [aangeefster] , in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
6
hij in of omstreeks de periode van 4 september 2021 tot en met 20 maart 2022 te
Utrecht, in elk geval in Nederland,
een geldbedrag van 800 euro en/of een geldbedrag van 3000 euro, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van een valse sleutel;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 april 2022, genummerd PL0900-2022085649, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 162. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 4 t/m 28.
3.Pagina 7 t/m 9.
4.Pagina 30 t/m 32.
5.Pagina 47.
6.Pagina 35.
7.Pagina 83.
8.Pagina 86.
9.Pagina 86.
10.Screenshot bericht van verdachte naar aangeefster via Whatsapp, pagina 116.
11.Pagina 63 t/m 64.
12.Pagina 54 t/m 55.
13.Pagina 150.