ECLI:NL:RBMNE:2024:4740

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
16.300780.23;16.186010.24;16.067047.23 en 16.157068.23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor brandstichting, vernieling en poging tot diefstal met valse sleutel

Op 6 augustus 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee brandstichtingen, een vernieling en een poging tot diefstal met een valse sleutel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De proeftijd van het voorwaardelijke deel is vastgesteld op drie jaar, met algemene en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht tot schadevergoeding.

De feiten zijn als volgt: op 13 november 2023 heeft de verdachte opzettelijk brand gesticht in afvalcontainers in Utrecht, waarbij gevaar voor goederen is ontstaan. Op 24 mei 2024 heeft hij samen met anderen geprobeerd geld op te nemen met een door oplichting verkregen bankpas. Daarnaast heeft hij op 4 juni 2024 een draaideur vernield en opnieuw brand gesticht, ditmaal met gevaar voor goederen. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en de verdachte is schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en psychische problematiek. De rechtbank heeft benadrukt dat brandstichting ernstige gevolgen kan hebben voor de samenleving en dat de verdachte hulp nodig heeft voor zijn problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-300780-23, 16-186010-24 (gev. ttz), 16-067047-23 (vord. tul) en
16-157068-23 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,
[postcode 1] [plaats] ,
thans gedetineerd in P.I. [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.P.L. Ter Laak en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
16-300780-23
primair: op 13 november 2023 in Utrecht opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (de inhoud van) afvalcontainers, waarbij gevaar voor goederen is ontstaan;
subsidiair: op 13 november 2023 in Utrecht afvalcontainers, een houten bloembak en een (gevulde) jerrycan heeft vernield;
16-186010-24
feit 1:op 24 mei 2024 in Utrecht samen met anderen een poging heeft gedaan tot geldopname van de rekening van [aangever 1] met een door oplichting verkregen bankpas;
feit 2:op 4 juni 2024 in Utrecht de draaideur van [bedrijf 1] heeft vernield;
feit 3:op 4 juni 2024 in Utrecht opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen verschillende spullen (hout, houten stoel, vloerkleed, lachgascilinders) waarbij gevaar voor goederen is ontstaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 16-300780-23 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, maar vordert partiële vrijspraak voor de zinsnede “(met een chemische stof gevulde)”.
De officier van justitie acht het onder 16-186010-24 feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde ook wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 16-300780-23 primair en subsidiair en het onder 16-186010-24 als feit 2 ten laste gelegde.
Voor zover van belang worden de standpunten van de verdediging hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
16-300780-23 primair (brandstichting)
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden) van 13 november 2023, waarin, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, het volgende staat vermeld:
Op maandag 13 november 2023 omstreeks 03:40 uur heeft er een brand van afvalcontainers plaatsgevonden op de [straat 1] in Utrecht. Op de plek waar de brand is ontstaan stond een openbare orde camera van de politie gericht.
03:40:02 Ik zie dat de camera op de standaard positie staat ingesteld gericht op de [straat 1] in Utrecht. Ik zie dat er een persoon in het donker gekleed richting twee containers loopt. Ik zie dat de persoon stil blijft staan bij de containers.
03:40:40 Ik zie dat de persoon voor ongeveer 30 seconden stil staat bij de containers. Ik kan niet exact zien wat hij daar doet omdat de afstand van de containers naar de camera te ver is om het duidelijk te zien. Wat ik wel zie is dat hij naast de containers staat en dat hij de enige is die er bij stond. Ik zie, terwijl de persoon bij de containers staat, een felle licht flits bij de containers. Ik zie dat de containers in de brand staan. Ik zie dat de persoon vervolgens rustig verder loopt.
03:43:20 Ik zie dat de persoon richting een café/restaurant loopt welke op de hoek van de [straat 1] is gevestigd. Ik zie dat de persoon een stoel pakt en erop gaat zitten. Ik zie dat de persoon met zijn gezicht richting de brandende containers gaat zitten.
03:49:32 Ik zie dat het om twee blauwe rolcontainers gaat waarop staat: [bedrijf 3] . Ik zie dat de brand goed begint aan te slaan en dat de vlammen ervan komen.
03:50:07 Ik zie dat de persoon die kort daarvoor bij de containers stond nog steeds op een rieten stoel zit op het terras. Ik zie dat hij naar de brand zit te kijken. [2]
Een proces-verbaal van bevindingen (ter plaatse) van 13 november 2023, waarin, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, het volgende staat vermeld:
Melding
Op maandag 13 november 2023, omstreeks 3:45 uur, kregen wij van het operationeel centrum te Utrecht, de melding van een containerbrand op de [straat 1] ter hoogte van perceelnummer [nummer] te [plaats] .
Ter plaatse
Toen wij ter plaatse kwamen, zagen wij dat er twee blauwe containers in de brand stonden ter hoogte van de [bedrijf 2] . Wij zagen dat de containers van het merk [bedrijf 3] waren en dat deze gevuld waren met afval en dat daardoor de kleppen van de containers omhoog stonden. Ik, [verbalisant 1] , pakte een brandblusser uit ons dienstvoertuig en probeerde tevergeefs de brand te blussen.
Verdachte
Wij hoorden vervolgens van het operationeel centrum mededeelde, dat cameratoezicht de verdachte op beeld had staan. Wij hoorden dat het mogelijk een brandstichting betrof en dat de verdachte op de hoek van straat op een stoel zat. Wij liepen daarop richting de kruising van de [straat 1] met de [straat 2] en zagen dat daar bij restaurant [restaurant] , een man op een stoel zat. Het bleek te gaan om: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] -2005 te [geboorteplaats] . Ik, [verbalisant 2] , belde daarop met cameratoezicht en hoorde dat zij bevestigden, dat wij de verdachte van de brandstichting staande hadden en dat de brandstichting duidelijk op beeld stond. [3]
Een proces-verbaal van bevindingen (ter plaatse) van 14 november 2023, waarin, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, het volgende staat vermeld:
Op dinsdag 14 november 2023, heb ik een onderzoek ingesteld, op locatie [adres 2] , [postcode 2] , [plaats] waarbij het volgende is bevonden.
Door de politieagenten die ter plaatse waren bij de brandstichting zijn twee foto’s gemaakt.
Op foto 1 is te zien dat de afvalcontainers geplaatst stonden naast een houten bloembak van de
gemeente Utrecht. Eén afvalcontainer stond op minder dan dertig centimeter van de bloembak en de andere afvalcontainer binnen één meter.
Op foto 2 is te zien dat tegen één van de afvalcontainer een blauwkleurige Jerrycan met gele dop staat. Ik zie op de zijkant van de jerrycan een ADR-gevaar etiket met een 8 onderin. Als er een stof heeft ingezeten betekent het dat het ernstige brandwonden en oogletsel kan veroorzaken.
Het is zeer aannemelijk dat genoemde goederen gevaar hebben gelopen door de brand. De reden dat er geen verder gevaar voor goederen of personen is ontstaan, is door het snelle ingrijpen van de Politie en de Brandweer. [4]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de [bedrijf 3] afvalcontainers opzettelijk in brand heeft gestoken. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat verdachte naar de containers toe is gelopen en daar langere tijd bij stil is blijven staan, waarna de brand duidelijk zichtbaar, en met een felle flits, ontvlamt. Verdachte is de enige die op dat moment bij de containers staat. Verdachte heeft verklaard dat hij een brandende sigaret in de containers heeft gegooid. Hoewel de rechtbank op basis van het dossier niet met zekerheid kan vaststellen dat het een brandende sigaret was, kan wel met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte iets brandends in de containers heeft gegooid of iets brandends tegen de inhoud heeft aangehouden waardoor de brand is ontstaan. Pas nadat de brand duidelijk is ontvlamd, loopt verdachte door. Verdachte is vervolgens verderop op een stoel gaan zitten met zijn gezicht gericht naar de brand en heeft toegekeken hoe de brand steeds erger werd. Verdachte heeft zich op geen enkel moment ingespannen om de brand te blussen of om hulp in te schakelen. Uit dit handelen van verdachte leidt de rechtbank af dat het hier geen ongeluk betrof, maar dat verdachte, , anders dan bepleit door de verdediging, vol opzet had op het stichten van de brand.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank ook van oordeel dat met het stichten van de brand gemeen gevaar voor goederen is ontstaan nu de houten bloembak en de jerrycan zeer dichtbij de brandende containers stonden. Op grond van algemene ervaringsregels was het daarmee voorzienbaar dat de brand naar die bloembak en jerrycan zou (kunnen) overslaan. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld of de jerrycan met een chemische stof was gevuld. De rechtbank spreekt verdachte daarom partieel vrij van dat deel van de tenlastelegging.
16-186010-24
Feit 1 (poging diefstal met valse sleutel)
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 juli 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 24 mei 2024, genummerd 240524-622-254, opgemaakt door de politie Midden-Nederland;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2024, genummerd PL0900-2024163437-12, opgemaakt door de politie Midden-Nederland.
Feit 2 (vernieling)
Bewijsmiddelen [5]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting op 23 juli 2024, die, voor zover relevant, inhield:
Op 4 juni 2024 was ik in het gebouw van [bedrijf 1] B.V. in Utrecht. Ik heb met mijn handen tegen het glas van de draaideur geduwd en het glas is toen gebroken.
Het proces-verbaal van aangifte van 4 juni 2024, waarin, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, het volgende staat vermeld:
Aangever: [aangever 2]
Ik ben werkzaam als commercieel manager bij [bedrijf 1] B.V. gevestigd aan de [adres 3] te [plaats] . Op dinsdag 4 juni, omstreeks 05:40 uur, is er een vernieling gepleegd aan de draaideur van ons pand. Het bovenste gedeelte van één deur is volledig gebroken. [6]
Een proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden) van 4 juni 2024
Op 4 juni 2024 werd verdachte [verdachte] buiten heterdaad aangehouden voor de vernieling van een ruit van een draaideur. Door de aangeefster werden de camerabeelden van de centrale hal, waarop de draaideur zichtbaar is, aangeleverd bij de aangifte. Deze beelden werden door mij uitgekeken en uitgewerkt.
Foto 1: Ik zie op de camerabeelden dat de draaideur vergrendeld is. [verdachte] duwt samen met zijn maatje tegen de deur. Te zien is dat de draaideur elke keer een kwart slag draait.
Foto 2: Ik zie dat de draaideur een kwart slag gedraaid is en [verdachte] nu een soort van opgesloten zit. Te horen is dat je [verdachte] hoort lachen omdat hij opgesloten zit.
Foto 3: Ik zie dat het beide personen lukt de draaideur nog een kwart slag te draaien. [verdachte] staat nu in het pand.
Foto 4: Ik zie dat het maatje kennelijk ook naar binnen wilt. Beide duwen weer hard tegen de deur. [verdachte] duwt alleen nu op een andere manier tegen het glas van de deur. Eerder duwde [verdachte] voornamelijk met zijn lichaam en gehele onderarm.
Foto 5: Ik zie op de beelden dat [verdachte] dwars door het glas van de deur duwt. Ik hoor het glas breken en vallen. Ik zie het glas van de ruit uit elkaar vallen en op de grond vallen. [verdachte] springt direct naar achter en begint te kermen.
Foto 6: Ik zie op de beelden het glas op de grond liggen en de ruit is vernield. [7]
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzet, in voorwaardelijke zin, had op het vernielen van de draaideur. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn vriend om 05:40 uur het gebouw wilden binnengaan. Op dat moment was de draaideur op slot. De verklaring van verdachte dat zij wat te drinken wilden kopen, acht de rechtbank ongeloofwaardig mede gelet op het tijdstip. Verdachte heeft de draaideur geforceerd door met kracht met zijn lichaam tegen de deur te duwen, waarbij de deur telkens een kwartslag - en dus niet met een gebruikelijk vloeiende beweging - draaide. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de draaideur zou beschadigen of vernielen. Dat is uiteindelijk ook gebeurd: doordat zijn vriend tussen de draaideur klem kwam te zitten heeft verdachte met zijn volle gewicht tegen het glas van de deur geduwd, dat daardoor is gebroken.
Feit 3 (brandstichting)
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 juli 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, genummerd PL0900-2024175929-2, opgemaakt door de politie Midden-Nederland.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16-300780-23 primair
op 13 november 2023 te Utrecht opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met de inhoud van afvalcontainers, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een houten bloembak en een jerrycan - die naast de afvalcontainers stonden - te duchten was;
16-186010-24
feit 1
op 24 mei 2024 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om een of meer geldbedragen, die geheel aan [aangever 1] , toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel met een door middel van oplichting verkregen, althans onder valse voorwendselen verkregen bankpas van die [aangever 1] , in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren, meermalen heeft getracht geld op te nemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 4 juni 2024 te Utrecht, opzettelijk en wederrechtelijk een draaideur, die geheel aan [bedrijf 1] B.V., toebehoorde heeft vernield;
feit 3
op 4 juni 2024 te Utrecht, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met hout en een houten stoel en een vloerkleed en lachgascilinders, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een muur te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16-300780-23 primair:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
16-186010-24
feit 1:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 3:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van negen (9) maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van vier (4) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren, met de algemene voorwaarden en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijk kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, middelenverboden, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte vooral hulp nodig heeft. Verdachte wil meewerken aan een klinische opname. Gelet op de wachttijden van de klinieken zal de raadsman verdachte adviseren om het hoger beroep in de zaak met parketnummer
16-093091-24 in te trekken zodat verdachte de daarin opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan uitzitten ter overbrugging totdat hij klinisch opgenomen kan worden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee brandstichtingen. Brandstichting is een ernstig feit, omdat het tot oncontroleerbare en snel uit de hand lopende (levens)gevaarlijke situaties kan leiden. Brandstichting op straat, zoals in beide gevallen aan de orde was, leidt bovendien tot gevoelens van angst en onveiligheid binnen de samenleving. Dat de schade in deze gevallen beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken.
Verdachte heeft ook bijgedragen aan zogeheten bankhelpdeskfraude. Verdachte heeft de pinpas van een 90-jarige vrouw opgehaald bij haar woning en heeft vervolgens geprobeerd om daarmee geld op te nemen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in opdracht van anderen een envelop moest ophalen en dat hij hier € 50,- voor zou krijgen. Verdachte heeft dus voor financieel gewin misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van een slachtoffer van hoge leeftijd. De kans is zeer groot dat het slachtoffer hierdoor haar vertrouwen in de goede intenties van vreemden deels verloren zal hebben, en nu met meer wantrouwen of angstiger door het leven zal gaan. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een draaideur. Verdachte heeft met zijn handelen schade veroorzaakt en geen respect getoond voor andermans eigendom.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 5 juli 2024. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vernieling en (bedreiging met) brandstichting.
Rapportages
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 7 maart 2024 opgemaakt door drs. M.H Keppel (GZ-psycholoog) en drs. A.J. Aalbers (klinisch psycholoog) in de zaak met parketnummer 16-300780-23. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, ADHD en afhankelijkheid van alcohol en cocaïne. De persoonlijkheid van verdachte kenmerkt zich door impulsiviteit, zelfdestructief gedrag, een verhoogde sensatiebehoefte en een lacune in de gewetensfunctie. Dit maakt dat verdachte zijn gedrag onvoldoende remt, niet nadenkt over of zich niet stoort aan (de negatieve gevolgen van) zijn gedrag. Zijn behoefte aan prikkels en sensatie uit zich in het vertonen van risicovol gedrag. Alleen zijn gemiddelde intelligentieniveau is een beschermende factor. De combinatie van pathologie van verdachte en het gebrek aan externe structuur, steun en begrenzing kunnen delictgedrag stimuleren. Het recidiverisico wordt hoog geschat. Als er sprake is van opzettelijke brandstichting, dan zou verdachte volledig toerekeningsvatbaar kunnen zijn. De psychologen adviseren klinische behandeling gericht op de verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek waarbij gewerkt wordt aan abstinentie van middelen, coping- en emotieregulatievaardigheden, omgaan met prikkels en sensatie, schuldhulpverlening en het verkrijgen van een adequaat sociaal netwerk. Daarnaast adviseren zij een langdurige proeftijd om medewerking van verdachte te waarborgen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 13 juni 2024 opgemaakt door [A] (reclasseringswerker) in parketnummer 16-093091-24. Hieruit blijkt dat verdachte een pro-criminele houding heeft. In die zaak adviseerde de reclassering als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijk kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, middelenverboden, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
8.3.3
Conclusie
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de problematiek van verdachte die een rol zal hebben gespeeld bij de door hem begane delicten. Ook houdt de rechtbank rekening met het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte eerder is veroordeeld voor brandstichting en vernieling. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis inzake de brandstichting onder parketnummer 16-200780-23 de andere strafbare feiten (parketnummer 16-186010-24) heeft gepleegd, waaronder wederom een brandstichting. De rechtbank heeft tot slot gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de LOVS en de strafoplegging in soortgelijke zaken.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte de gevolgen van zijn handelen ervaart, maar ook dat hij behandeling krijgt en aan zijn problematiek kan werken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank vindt een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden, en legt die op. Gelet op de hiervoor omschreven hardnekkig persoonlijke problematiek van verdachte en het hoge recidiverisico verbindt de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de rechtbank een proeftijd van 3 jaar met de algemene voorwaarden en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijk kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, middelenverboden, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.

9.BENADEELDE PARTIJ

[bedrijf 1] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en heeft in eerste instantie een bedrag van € 6.951,45 gevorderd. Dit bedrag bestond uit € 5.499,45 aan materiële schade en € 1.452,00 aan proceskosten, ten gevolge van het aan verdachte onder 16-186010-24 feit 2 ten laste gelegde. Daarbij heeft de benadeelde partij opgemerkt dat deze schade mogelijk deels vergoed zal worden door haar verzekering, zij het dat daarbij altijd een eigen risico van € 1.500 geldt. In een later bericht heeft de benadeelde partij medegedeeld dat haar verzekering inderdaad (deels) dekking heeft geboden voor de herstelkosten, maar dat een bedrag van € 1.524,20 aan herstelkosten niet vergoed zal worden door de verzekering.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert volledige toewijzing van de materiele kosten met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, en niet-ontvankelijkheid van de proceskosten, omdat deze niet onderbouwd zijn.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de gehele vordering tot schadevergoeding, omdat niet duidelijk is hoe hoog de materiele schade op dit moment is en verdere onderbouwing, zeker ten aanzien van de proceskosten, ontbreekt.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank acht de materiële schadevoldoende onderbouwd. Het is aannemelijk dat het bewezenverklaarde handelen van verdachte heeft geleid tot de schade die de benadeelde partij stelt te hebben geleden. Die schade, bestaande uit gebroken glas en geforceerde sloten, is een logisch gevolg van het bewezenverklaarde forceren van de gesloten deur. Uit de aanvullende verklaring blijkt dat van het totaal gevorderde bedrag van € 5.499,45 een bedrag van € 1.542,20 niet vergoed wordt door de verzekering. Dit niet vergoedde bedrag is toewijsbaar als materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juni 2024 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft daarnaast, onder het kopje proceskosten, aanspraak gemaakt op een vergoeding – à € 100 per uur exclusief btw – voor de tijd die zij heeft besteed aan het corresponderen met de verzekering en haar aanwezigheid in het pand op de dag van de vernieling. Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze kosten geen proceskosten, maar, eventueel, ook materiële schade die het rechtstreekse gevolg is van het handelen van verdachte. Echter acht de rechtbank deze kosten niet toewijsbaar omdat die onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partij heeft niet toegelicht waarom deze werkzaamheden zoveel tijd hebben gekost, waarom die werkzaamheden schade voor haar vormen en waarom daarbij dit uurtarief van toepassing zou moeten zijn. Dat mocht wel van haar worden verwacht, reden waarom de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren en zal bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Proceskosten
Van het bedrag van € 1.452,00 dat de benadeelde partij aan proceskosten gevorderd, zouden de kosten gemoeid met het indienen van de vordering benadeelde partij wel als proceskosten kunnen worden beschouwd. Omdat de benadeelde partij verder echter niet heeft toegelicht welk deel van het door haar gevorderde bedrag zag op het indienen van de vordering benadeelde partij en ook niet heeft toegelicht waarom dit voor haar ‘kosten’ zijn, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij, die geen professionele rechtsbijstand had, daadwerkelijk proceskosten heeft gemaakt. De rechtbank bepaalt die proceskosten dan ook op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.542,20, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 juni 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 1] B.V. in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERINGEN TOT TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van 23 mei 2023 van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) met parketnummer 16-067047-23 is verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 20 uren geheel voorwaardelijk opgelegd, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 dagen jeugddetentie. De proeftijd loopt van 6 juni 2023 tot 30 juli 2025.
Bij vonnis van 23 oktober 2023 van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) met parketnummer 16-157068-23 is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen geheel voorwaardelijk opgelegd. De proeftijd loopt van 7 november 2023 tot 23 december 2025.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vordering van parketnummer 16-067047-23 wordt afgewezen en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering van parketnummer 16-157068-23, gelet op hetgeen de politierechter heeft beslist bij vonnis van 17 juni 2024 (16-093091-24) ten aanzien van de vorderingen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is het eens met de officier van justitie en vraagt de rechtbank de vordering van parketnummer 16-067047-23 af te wijzen en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering van parketnummer 16-157068-23.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen de proeftijden opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten terwijl hij wist dat er voorwaardelijke straffen boven zijn hoofd hingen. Hiermee heeft hij de algemene voorwaarde overtreden. Verdachte moet de consequenties van zijn handelen ondervinden. Dat over de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straffen al eerder is geoordeeld door de politierechter naar aanleiding van een ander door verdachte in de proeftijd gepleegd feit, staat daar niet aan in de weg, omdat de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten afzonderlijke schendingen van de aan verdachte opgelegde (algemene) voorwaarden vormen en het vonnis van 17 juni 2024 nog niet onherroepelijk is. De rechtbank komt tot de volgende beslissingen.
Parketnummer 16-067047-23
De rechtbank verlengt de eerder vastgestelde proeftijd met één (1) jaar. Bij die beslissing is rekening gehouden met de persoon en/of omstandigheden van verdachte.
Parketnummer 16-157068-23
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging geheel toe. Dit betekent dat verdachte de gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen moet uitzitten.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 157, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 16-300780-23 primair en het onder 16-186010-24 als feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf
  • stelt daarbij
  • als voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich meldt bij de reclassering in de regio alwaar hij op dat moment verblijft. Mocht het vrijhedenbeleid wat op dat moment geldt, ten tijde van een klinische behandeling, hem beperken om zich persoonlijk bij de reclassering te melden, dan doet hij dit telefonisch en in afstemming met de kliniek. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen zoals hem die door de reclassering worden gegeven;
  • zich laat opnemen in een forensische kliniek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra een opnamedatum beschikbaar komt. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • zich aansluitend aan de klinische behandeling, in het kader van nazorg, ambulant laat behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de klinische behandeling eindigt. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
 bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
  • na klinische behandeling bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verblijft, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra de plek beschikbaar is en de vorderingen van de klinische behandeling dit toelaten. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle (urineonderzoek) op de naleving van dit verbod. De reclassering bepaalt, in afstemming met de kliniek of ambulant behandelaar, hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Verdachte werkt bij overtreding van het drugsverbod mee aan een door de reclassering bepaalde interventie, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle (urineonderzoek en/of ademonderzoek) op de naleving van dit verbod. De reclassering bepaalt, in afstemming met de kliniek of ambulant behandelaar, hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Verdachte werkt bij overtreding van het alcoholverbod mee aan een door de reclassering bepaalde interventie, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [bedrijf 1] B.V. toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [bedrijf 1] B.V. van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [bedrijf 1] B.V. voor wat betreft het meer gevorderde
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [bedrijf 1] B.V. aan de Staat € 1.542,20 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-067047-23 (vonnis van 23 mei van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht))
- verlengt de proeftijd die verbonden is aan de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke taakstraf (in de vorm van een werkstraf) met één (1) jaar;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-157068-23 (vonnis van 23 oktober 2023 van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht))
  • wijst de vordering toe;
  • gelast de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. C. van de Lustgraaf en
T.M. Sanders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 augustus 2024.
Mrs. Janssens en Sanders zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-300780-23
hij op of omstreeks 13 november 2023 te Utrecht opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (de inhoud van) een of meerdere (afval)containers, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een (houten) bloembak en/of een (met een chemische stof gevulde) jerrycan - die naast de afvalcontainer(s) stonden - te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 november 2023 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk
- een of meerdere afvalcontainer(s), en/of
- een houten bloembak, en/of
- een (met een chemische stof gevulde) jerrycan,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
16-186010-24
feit 1
hij op of omstreeks 24 mei 2024 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel met een door middel van oplichting verkregen, althans onder valse voorwendselen verkregen bankpas van die [aangever 1] , in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren, meermalen althans eenmaal heeft getracht geld op te nemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2
hij op of omstreeks 4 juni 2024 te Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een draaideur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 3
hij op of omstreeks 4 juni 2024 te Utrecht, althans in Utrecht, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met hout en/of een houten stoel en/of een vloerkleed en/of een of meer lachgascilinders, althans enig brandbaar goed(eren), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een muur te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 november 2023, genummerd PL0900-2023347899, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 46. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 36-38.
3.Pagina 7-8.
4.Pagina 41-43.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 juni 2024, genummerd PL0900-2024177106, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 117 en bij het in de wettelijke vorm opgemaakte aanvullende proces-verbaal, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 118 tot en met 127. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Pagina 84.
7.Pagina 118-124.