Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.[eiser sub 1] , en
[eiseres sub 2],
1.De procedure
2.Waar gaat de zaak over
3.De beoordeling
“meerprijs omtrent het staalframe”(productie 24 van [eisers c.s] ) en € 4.413,90 voor een betaling voor ‘meerwerk’. Over wat resteert verschillen partijen niet van mening, althans heeft [gedaagde] daartegen geen concreet genoeg verweer gevoerd.
“die van dien aard zijn dat bij het tot stand komen van de overeenkomst geen rekening behoefte te worden gehouden met de kans dat zij zich zouden voordoen”. [gedaagde] voert aan dat hij begin 2021 bij de ondertekening van de overeenkomst nog niet kon vermoeden dat de staalprijzen een jaar later zouden exploderen. Dat betoog slaagt niet. Zoals [eisers c.s] onbetwist heeft aangetoond, was begin 2021 al sprake van prijsverhogingen van grondstoffen zoals staal. Daarbij is van belang dat een aanjager voor die prijsverhogingen de coronapandemie was, en dat die pandemie begin 2021 al in volle omvang aanwezig was. Van prijsverhogingen die niet konden worden voorzien is daarom geen sprake. Dat [gedaagde] in de overeenkomst daarvoor geen stelpost of voorbehoud heeft opgenomen, blijft voor zijn risico. [eisers c.s] was de kostenverhoging voor het staal niet verschuldigd. De vordering van [eisers c.s] op dit punt is toewijsbaar.
“(…) ik sta op het punt akkoord te geven op de keuken zodat hij nog met de prijzen weg kan komen… maar ik wilde eerst nog even melden dat het barretje op het eiland € 700,- kost, nog boven op de 2347,-.
Dus ik wilde even jullie goedkeuring hiervoor”[eisers c.s] antwoordt daarop:
“Doe maar hoor (…)”. Daarmee staat voldoende vast dat [eisers c.s] in ieder geval akkoord hebben gegeven op meerwerk voor de keuken voor (€ 2.347,00 + € 700,00 =) € 3.047,00. Dat deel is niet onverschuldigd betaald, het meerdere wel.