ECLI:NL:RBMNE:2024:4732

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
C/16/577511 / KG ZA 24-341
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Negatief bindend studieadvies en uitschrijving van de opleiding

In deze zaak heeft eiser, die een opleiding volgt bij gedaagde, een negatief bindend studieadvies ontvangen, waardoor hij zijn opleiding niet kan voortzetten. Eiser vordert in kort geding dat gedaagde hem verbiedt om hem uit te schrijven van de opleiding. Gedaagde betwist de vorderingen van eiser en stelt dat het bindend studieadvies terecht is gegeven. De voorzieningenrechter heeft op 2 augustus 2024 geoordeeld dat het bindend studieadvies van 23 februari 2024 kon en mocht worden gegeven. Eiser was in 2021 gestart met een 3,5 jaar durende opleiding, maar na wijziging van het curriculum is hij in februari 2023 gestart met het eerste jaar van een 4 jaar durende opleiding. Eiser heeft slechts 24 studiepunten behaald en ontving daarom het negatieve advies. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen eerdere bindende adviezen zijn gegeven en dat de vorderingen van eiser niet toewijsbaar zijn. Eiser wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/577511 / KG ZA 24-341
Vonnis in kort geding van 2 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend met een toevoeging met kenmerk [kenmerk] ,
advocaat: mr. M. Heikens,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.R.A. Dekker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 juli 2024 met productie 1 t/m 13;
  • de producties 1 t/m 5 van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 17 juli 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling was [eiser] aanwezig, vergezeld door zijn moeder en bijgestaan door mr. Heikens. Namens [gedaagde] waren aanwezig mevrouw [A] (office coördinator) en mevrouw [B] (ambtelijk secretaris examencommissie) bijgestaan door mr. Dekker. Partijen hebben de standpunten nader toegelicht, geantwoord op vragen van de voorzieningenrechter en op elkaar kunnen reageren. Daarna is bepaald dat er vandaag een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

[eiser] is in 2021 gestart met een 3,5 jaar durende opleiding aan [gedaagde] . Nadat het curriculum en de duur werd gewijzigd, is [eiser] per februari 2023 gestart in het eerste jaar van de 4 jaar durende opleiding. Op 23 februari 2024 heeft [eiser] van [gedaagde] een negatief bindend studieadvies ontvangen, waardoor hij zijn opleiding aan [gedaagde] niet kan vervolgen. [eiser] is het daar niet mee eens en is daarom deze procedure gestart, waarin hij vordert [gedaagde] te verbieden om hem uit te schrijven. De voorzieningenrechter komt hierna tot het oordeel dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[gedaagde] is geen bekostigde instelling voor hoger onderwijs, maar een rechtspersoon met geaccrediteerd initieel onderwijs. Zij heeft een Onderwijs- en Examen Regeling opgesteld, die geldt voor haar studenten.
3.2.
[eiser] is in 2021 ingeschreven als student bij [gedaagde] voor een 3,5 jaar durende opleiding. Vanaf augustus 2022 tot februari 2023 is [eiser] een examenstudent geweest en heeft hij geen lessen van [gedaagde] gevolgd. In die periode heeft [gedaagde] het curriculum van de opleiding gewijzigd en de duur van de opleiding gewijzigd van 3,5 naar 4 jaar. Daarover is [eiser] geïnformeerd bij e-mailbericht van 17 november 2022.
3.3.
In februari 2023 is [eiser] vervolgens gestart in het eerste semester van de
4 jaar durende opleiding van [gedaagde] . Aan het einde van het tweede semester (februari 2024) heeft [eiser] 24 studiepunten behaald. In verband daarmee heeft [eiser] op
23 februari 2024 een negatief bindend studieadvies ontvangen.
3.4.
[eiser] heeft zich verzet tegen dit besluit en is in beroep gegaan bij ‘
het College van beroep voor de examens [gedaagde]’. Dit college heeft op 13 juni 2024 het beroep van [eiser] ongegrond verklaard. [eiser] is het hier niet mee eens en is daarom dit kort geding gestart.

4.De beoordeling

Er is sprake van een spoedeisend belang
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
4.2.
De vordering van [eiser] ziet op een herinschrijving in het komende studiejaar, dat start in september 2024. Daarmee is het spoedeisend belang aanwezig.
Het bindend studieadvies van 23 februari 2024 kon en mocht worden gegeven door [gedaagde]
4.3.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat er aan hem twee (tegenstrijdige) bindende studieadviezen zijn verstrekt en dat dat niet mogelijk is. Volgens hem geldt alleen het eerste (positieve) bindende studieadvies. Hij wordt in dit standpunt niet gevolgd. Het document, waar [eiser] op doelt en dat als productie 4 bij de dagvaarding is overgelegd, is namelijk geen bindend studieadvies geweest. Weliswaar staat erboven vermeld “
contract bindend studieadvies”, maar de inhoud van dit document ziet op een contract tussen partijen en niet op een eenzijdig gegeven studieadvies van [gedaagde] . Het is feitelijk een keuzeformulier geweest, waarin is gekozen (door [eiser] ) om examenstudent te worden. Dat is dus geen bindend studieadvies vanuit [gedaagde] geweest. Het is overigens wel hoogst ongelukkig dat zo’n formulier met die titel wordt gebruikt, omdat het logischerwijs verwarring zaait over wat de inhoud ervan is. Maar enkel op basis van die titel is het nog geen bindend studieadvies aan het einde van een eerste studiejaar. Dit betekent dat voorafgaand aan het bindend studieadvies van 23 februari 2024 er niet al een ander, eerder studieadvies was gegeven. Dat advies van februari 2024 kon en mocht daarom worden gegeven.
4.4.
Het advies van februari 2024 kon en mocht ook worden gegeven, omdat de 4 jaar durende opleiding te beschouwen is als een nieuwe opleiding voor [eiser] . Dat is ook aan hem (voorafgaand aan de studieovereenkomst van 24 januari 2023) uitgelegd. [eiser] heeft erkend dat er een uitnodiging is geweest vanwege de wijziging in het curriculum van de opleiding. Tijdens de informatiebijeenkomst is uitgelegd, zo is ter zitting onweersproken toegelicht door [gedaagde] , wat de verschillen zijn met de 3,5 jaar durende opleiding en er is uitgelegd dat overstappen betekent dat een student opnieuw start met de opleiding. [eiser] heeft ook een gesprek gehad met [gedaagde] , voorafgaand aan de studieovereenkomst van 24 januari 2023, waarin de wijziging in het curriculum is besproken. [eiser] heeft daarvan zelf een transcriptie overgelegd (onderdeel van productie 1 bij dagvaarding). In die transcriptie is vermeld: “
Je bent besproken bij de examencommissie. Je start feitelijk opnieuw aan de opleiding, maar dat vind ik wel een beetje jammer dat je nu eigenlijk drie semester op school hebt gezeten voor niks, zeg maar. Want de indeling wordt zodanig anders dat we geen vrijstellingen verlenen in het nieuwe programma, dus wat je nu gehaald hebt vervalt gewoon. (…) En als je opnieuw start, start je echt een nieuwe opleiding. Houdt in dat je eigenlijk ook weer opnieuw gaat tellen. Met de propedeuse norm. (…).” Ook uit dit gesprek blijkt dat specifiek is vermeld dat [eiser] feitelijk opnieuw zou starten met de opleiding. Nadat de wijzigingen aan de studenten zijn uitgelegd en toegelicht, heeft iedere student (ook [eiser] ) de keuze gekregen om de 3,5 jaar durende opleiding te vervolgen of om over te stappen naar de 4 jaar durende opleiding. Uit het dossier blijkt vervolgens dat [eiser] ervoor heeft gekozen om te starten in het eerste studiejaar van de 4 jaar durende opleiding, met de gevolgen die hem bekend waren. Hij heeft de studieovereenkomst van 24 januari 2024 immers getekend. Dit betekent, gelet op de aan [eiser] verstrekte informatie, dat [eiser] heeft gekozen voor een nieuwe start van een opleiding. Dat deze opleiding qua Chroho-nummer hetzelfde is gebleven, maakt dat niet anders. Aan [eiser] is de keuze voorgelegd om de 3,5 jaar durende opleiding te vervolgen of om over te stappen naar het eerste jaar van de 4 jaar durende opleiding en voor die laatste optie heeft [eiser] gekozen. En vanwege die overstap kon er een bindend studieadvies worden gegeven in februari 2024, omdat op dat moment het eerste jaar van de opleiding was afgelopen. Weliswaar stond [eiser] al sinds 2021 ingeschreven als student bij [gedaagde] , maar het eerste jaar van zijn opleiding heeft hij pas in februari 2024 volledig doorlopen.
De inhoud van de Onderwijs- en Examen Regeling is voor de beoordeling van de vorderingen van [eiser] niet relevant
4.5.
In de Onderwijs- en Examen Regeling van het najaar 2021 is bepaald dat een propedeuse mag worden gehaald in twee jaar na de start van de opleiding (artikel 19). In de Onderwijs- en Examen Regeling van het voorjaar 2023 is bepaald dat na het eerste studiejaar er 45 van de 60 studiepunten moeten zijn gehaald om te mogen blijven (artikel 5.1). Partijen verschillen van mening welke Onderwijs- en Examen Regeling er gold ten tijde van de studieovereenkomst, omdat de Onderwijs- en Examen Regeling van het voorjaar 2023 toen nog niet was vastgesteld. De voorzieningenrechter constateert dat dat juist is; de Onderwijs- en Examen Regeling van het voorjaar 2023 is pas vastgesteld op
24 februari 2023, terwijl de studieovereenkomst dateert van januari 2023. Maar dit heeft geen doorslaggevende betekenis voor de beslissing van de voorzieningenrechter. Onder de Onderwijs- en Examen Regeling van het najaar 2021 had [eiser] twee jaar de tijd voor het behalen van zijn propedeuse, terwijl vast is komen te staan dat hij na twee semesters (één jaar) pas 10 studiepunten had behaald. Daardoor had hij nog één jaar (twee semesters) de tijd om 50 studiepunten te behalen voor het verkrijgen van zijn propedeuse. Dat was niet haalbaar voor [eiser] en dat blijkt uit het feit dat hij in het eerste jaar van de 4 jaar durende opleiding slechts 24 studiepunten heeft gehaald. Welke Onderwijs- en Examen Regeling ook van toepassing is, er waren hoe dan ook onvoldoende studiepunten behaald om het propedeusejaar te halen en om door te mogen met de opleiding. Daardoor is dus niet van belang welke Onderwijs- en Examen Regeling gold ten tijde van de studieovereenkomst. De inhoud van het bindend studieadvies was niet anders geweest. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter ook dat het verzoek van [eiser] om verlenging van de periode vanwege zijn functiebeperking is afgewezen door [gedaagde] . Ook dat had de situatie dus niet anders gemaakt.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt – vanwege de behaalde studiepunten van [eiser] – dat er bij [gedaagde] na het eerste studiejaar van [eiser] ernstige twijfels hadden moeten zijn over de haalbaarheid van de gehele studie. [eiser] had na het eerste jaar slechts 10 studiepunten behaald. Door hem toch opnieuw te laten starten in de 4 jaar durende opleiding, heeft [eiser] nogmaals een jaar aan studiekosten moeten betalen. [gedaagde] had als onderwijsinstelling [eiser] beter kunnen wijzen op de financiële consequenties van het opnieuw starten aan de opleiding, in het licht van de behaalde studiepunten en zijn persoonlijke situatie. Het zou [gedaagde] sieren wanneer zij zou overwegen of, en hoe zij [eiser] daarvoor financieel tegemoet kan komen.
De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen
4.7.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat het negatief bindend studieadvies van
23 februari 2024 het eerste en enige studieadvies aan [eiser] is geweest. De vordering van [eiser] om [gedaagde] te verbieden hem uit te schrijven, slaagt daarom niet.
4.8.
Omdat [gedaagde] niet wordt verboden om [eiser] uit te schrijven, bestaat er geen belang meer bij de overige vorderingen van [eiser] , te weten [gedaagde] te gebieden om [eiser] toe te laten tot het onderwijs en de onderwijsfaciliteiten en om de reeds toegekende punten op te nemen op de cijferlijst van [eiser] . Datzelfde geldt voor de gevorderde dwangsommen. Deze vorderingen zullen daarom ook worden afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
4.9.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.581,00
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.581,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en door mr. D. Wachter in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2024.