In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap. Verzoeker, geboren op Curaçao, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de heer [de man], die hem eerder erkend heeft. De zaak heeft een interregionale component, aangezien alle betrokkenen een band met Curaçao hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen, en dat het recht van Curaçao van toepassing is. Verzoeker heeft zijn verzoek tijdig ingediend, binnen vijf jaar nadat hij bekend werd met het vermoeden dat de heer [de man] niet zijn biologische vader is. Tijdens de zitting heeft verzoeker verklaard dat hij in zijn jeugd niet bezig was met de vraag of de heer [de man] zijn biologische vader was, maar dat hij pas recentelijk van zijn moeder heeft vernomen dat de heer [A] zijn biologische vader is. Een DNA-onderzoek heeft dit vermoeden bevestigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker voldoende bewijs heeft geleverd om de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren, ondanks het ontbreken van een verweer van de heer [de man]. De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker toegewezen en de ontkenning van het vaderschap gegrond verklaard. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad afgewezen, omdat de ambtenaar van de burgerlijke stand de geboorteakte pas kan aanpassen wanneer de beslissing onherroepelijk is.