ECLI:NL:RBMNE:2024:4693

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
16.210497-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijke brandstichting en veroordeling wegens schuld en GHB-bezit

Op 31 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 augustus 2022 in [woonplaats] betrokken was bij een brand in haar eigen woning. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van opzettelijke brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij opzettelijk de brand had gesticht. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel grovelijk onvoorzichtig had gehandeld door een pan met vet en eten op een brandende gaspit te laten staan, wat leidde tot de brand. Daarnaast was de verdachte opzettelijk in het bezit van 12,5 milliliter GHB, een verboden middel volgens de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat zij sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met justitie. De rechtbank heeft ook het in beslag genomen flesje GHB onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 31 juli 2024, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.210497-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Polen),
wonende [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.E. Hooydonk en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw mr. J.M.M. Pater, advocaat te Emmeloord, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – op neer dat verdachte:
1.
primair
op 20 augustus 2022 in [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in de woning [adres] , waardoor gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was;
subsidiair
op 20 augustus 2022 in [woonplaats] in de woning [adres] grovelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat er brand is ontstaan en daardoor gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ontstond.
2.
op 20 augustus 2022 in [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 12,5 milliliter GHB.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair tenlastegelegde. De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte niet opzettelijk brand gesticht heeft. De raadsvrouw heeft gesteld dat brand is ontstaan omdat verdachte een pan op het vuur had staan en deze is vergeten en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak opzettelijke brandstichting
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning [adres] in [woonplaats] . Verdachte zal daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
4.3.2
De bewijsmiddelen
Het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde is door verdachte begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend en haar raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte
  • een geschrift, te weten een rapport NFIDENT van 31 augustus 2022, zaaknummer 2022.08.31.080, opgemaakt door ing. N. van Doorn, NFI-deskundige forensische drugsanalyse, houdende een verklaring van deze NFI-deskundige (
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2024.
De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 subsidiair
op 20 augustus 2022 te [woonplaats] grovelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam in de keuken van de woning gelegen [adres] een pan met daarin vet en eten die op een brandende gaspit stond is vergeten en (langdurig) heeft laten staan, ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is geweest dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor die woning en belendende woningen en zich in die woning en belendende woningen bevindende goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die belendende woningen ontstond;
2
op 20 augustus 2022 te Emmeloord, opzettelijk aanwezig heeft gehad 12,5 milliliter van een materiaal bevattende GHB, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1. subsidiair

aan haar schuld te wijten zijn van brand, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaat

2.

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 160 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan verdachte geen straf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit aan verdachte een straf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van 1 jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Het is aan de schuld van verdachte te wijten dat in haar keuken brand is ontstaan. Zij wilde frikandellen bakken en heeft een pan op een brandende gaspit geplaatst. Vervolgens is zij deze pan (met daarin vet en eten) vergeten, waardoor deze (langdurig) op de brandende gaspit is blijven staan en brand is ontstaan. Verdachte heeft verklaard dat zij GHB had gebruikt en dat zij zich verder weinig kan herinneren. Verdachte heeft tevens op 20 augustus 2022 in [woonplaats] 12,5 milliliter GHB aanwezig gehad.
Brandstichting, ook als dat niet opzettelijk maar door schuld gebeurt, betreft een ernstig strafbaar feit, vanwege de zeer gevaarlijke en onvoorspelbare situatie die daarmee in het leven wordt geroepen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een brand kan overslaan als er niet geblust wordt. De brand heeft in dit geval geleid tot aanzienlijke schade aan de woning en in de woning aanwezige goederen en tot gevaar voor (goederen in) naastgelegen woningen en in die woningen aanwezige personen. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven en er verder geen gewonden of zelfs doden zijn gevallen, is te danken aan adequaat optreden van hulpdiensten. Voor de bewoners van de naastgelegen woningen was het, blijkens de verklaringen van enkelen van hen, een angstige ervaring. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij het vertrouwen van haar omgeving dat zij haar woning veilig bewoont en dat zij een dergelijke brand niet zal laten ontstaan heeft geschonden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Het strafblad van verdachte weegt dus niet in strafverminderende of strafvermeerderende zin mee.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van een advies van de reclassering van 16 juli 2024. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij vinden interventies of toezicht op dit moment niet nodig. De reclassering overweegt dat onderhavig delict reeds twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat verdachte nadien niet meer in beeld is gekomen bij justitie. Er is al hulpverlening betrokken, hetgeen goed lijkt te verlopen. Daar verdachte ook geen hulpvragen uit, ziet de reclassering op dit moment onvoldoende aanknopingspunten voor het inzetten van interventies. Met betrekking tot een advies omtrent een gevangenisstraf merkt de reclassering op dat een gevangenisstraf invloed zal hebben op de opgebouwde stabiliteit, maar ook op de opgebouwde omgangsregeling met de kinderen van verdachte. De reclassering overweegt voorts dat zij verdachte momenteel (nog) niet in staat achten om een taakstraf uit te voeren, gelet op het recente auto ongeluk en de (fysieke) gevolgen hiervan.
De rechtbank houdt rekening met het positieve reclasseringsrapport en met de omstandigheid dat de feiten bijna twee jaar geleden zijn gepleegd en dat verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij erg is geschrokken van het incident en dat zij direct is gestopt met het gebruik van GHB. Zij wekte hierin een authentieke indruk.
De op te leggen straf
Alles overwegende acht de rechtbank – ondanks de opmerking van de reclassering op dit punt – het opleggen van een straf in de vorm van een taakstraf passend en geboden. De rechtbank overweegt dat bij de executie door de reclassering rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en dat een passende taakstraf gezocht zal worden. Daarbij komt dat verdachte heeft toegelicht hoe haar dagbesteding er in grote lijnen uitziet en daaruit blijkt niet dat zij in het geheel niet belastbaar is. De rechtbank acht het opleggen van een taakstraf van 160 uren, met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal een deel van die taakstraf in voorwaardelijke zin opleggen, te weten 100 uren, met een proeftijd van 1 jaar. Door een deel van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen wil de rechtbank verdachte ervan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal, gelet op het reclasseringsrapport, aan het voorwaardelijke strafdeel geen bijzondere voorwaarden koppelen.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het inbeslaggenomen flesje met GHB te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte het inbeslaggenomen flesje GHB niet terug wil.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het inbeslaggenomen voorwerp op grond van artikel 13a Opiumwet onttrekken aan het verkeer, te weten:
- 1 Fles: doorzichtig potje met vloeistof, opdruk gembershot (goednummer PL0900-2022243922-G3035052).

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 158 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 10 en 13a van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 80 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uur taakstraf per dag;
  • bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van
  • stelt daarbij een proeftijd van
  • als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
1. Fles: doorzichtig potje met vloeistof, opdruk gembershot (goednummer PL0900-2022243922-G3035052).
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en
R.B. Eigeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R.R. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2024.
Mr. I.L. Gerrits is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat zij:
1.
op of omstreeks 20 augustus 2022 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in de woning gelegen [adres] , door met dat opzet open vuur, te weten (een) brandende gaspit(ten) van het fornuis in de keuken van die woning, (langdurig) in aanraking te brengen met een (kleine kook)pan met daarin vet en/of eten, althans een brandbare stof, althans een (kleine kook) pan met daarin vet en/of eten die op (een) brandende gaspit(ten) stond te vergeten en/of (langdurig) te laten staan, ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of (een) belendende (woning(en) en/of zich in die woning en/of (een) belendende woning(en) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoner(s) van die belendende woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die bewoner(s) van die belendende woning(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 20 augustus 2022 te [woonplaats] , grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam (een) brandende gaspit(ten) van het fornuis in de keuken van de woning gelegen [adres] , (langdurig) in aanraking heeft gebracht met een (kleine kook)pan met daarin vet en/of eten, althans een (kleine kook) pan met daarin vet en/of eten die op (een) brandende gaspit(ten) stond, is vergeten en/of (langdurig) heeft laten staan, en/of (vervolgens) die woning heeft verlaten, ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is geweest, dat die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor die woning en/of (een) belendende (woning(en) en/of zich in die woning en/of (een) belendende woning(en) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoner(s) van die belendende woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die bewoner(s) van die belendende woning(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
2.
op of omstreeks 20 augustus 2022 te [woonplaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12,5 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.