ECLI:NL:RBMNE:2024:4676

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
C/16/578627 / JE RK 24-1216
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verblijfplaats van minderjarige kinderen onder voogdij van NIDOS met spoedbevel

Op 31 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verblijfplaats van vijf minderjarige kinderen, die onder voogdij staan van de Stichting Nidos. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij een spoedbeslissing kon nemen op basis van artikel 1:336a lid 2 BW, zonder alle belanghebbenden te horen. Dit volgde op eerdere beschikkingen van 15 en 25 juli 2024, waarbij de kinderrechter vervangende toestemming had gegeven voor wijziging van het verblijf van de kinderen. De kinderen verblijven momenteel bij een familie in Nederland, maar er zijn zorgen over hun veiligheid en welzijn. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming opdracht gegeven om te onderzoeken of drie van de vijf kinderen, [minderjarige 2], [minderjarige 4] en [minderjarige 5], kunnen terugkeren naar de familie en onder welke voorwaarden. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling waarbij de moeder en de familie aanwezig waren, maar de Raad voor de Kinderbescherming niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de spoedbeschikking geldig is en dat de bescherming van de kinderen in deze situatie voorop staat. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de situatie van de kinderen complex is, met verschillende verhalen over hun behandeling binnen de familie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/578627 / JE RK 24-1216
Beschikking van 31 juli 2024
in de zaak van:
de gecertificeerde instelling
NIDOS, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats] , Syrië,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2010 in [geboorteplaats] , Syrië,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2011 in [geboorteplaats] , Syrië,
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 3] 2015 in [geboorteplaats] , Syrië,
hierna te noemen [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5], geboren op [geboortedatum 3] 2017 in [geboorteplaats] , Syrië,
hierna te noemen [minderjarige 5] ,
de kinderrechter merkt als overige belanghebbenden aan:
[moeder], hierna te noemen: de moeder,
verblijvend in Turkije,
[belanghebbende 1],
wonende in [woonplaats] ,
[belanghebbende 2] ,
wonende in [woonplaats] ,
[belanghebbende 3],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen de familie,
advocaat mr. A.M. Beuwer.

1.De procedure

1.1.
De kinderrechter heeft in deze procedure een spoedbeschikkingen (een beslissing van de rechter zonder eerst alle belanghebbenden te horen) afgegeven op 15 juli 2024. De kinderrechter heeft vervolgens op 25 juli 2024 een beschikking afgegeven waardoor de familie geen kennis heeft kunnen nemen van alle stukken in verband met de veiligheid van de kinderen. Deze beschikkingen zijn abusievelijk door de kinderrechter getekend, terwijl de bevoegde rechter de rechtbank is, waarbij de behandelend rechter de kinderrechter is op grond van artikel 808 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
1.2.
De rechtbank heeft daarna geen nieuwe stukken ontvangen.
1.3.
Op 26 juli 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder (via een telefoonverbinding);
  • de familie, bijgestaan door mr. Beuwer;
  • mevrouw S. Farhat als telefonische tolk voor zowel de moeder als de familie;
  • mevrouw [A] , mevrouw [B] en mevrouw [C] (geluidsverbinding via Teams) namens de GI.
1.4.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) was ook uitgenodigd. Zij zijn niet gekomen.
1.5.
De rechter heeft op 24 juli 2024 via Teams gesproken met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De rechtbank heeft gelet op hun leeftijd geen aanleiding gezien om te spreken met [minderjarige 4] en [minderjarige 5] .

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 22 februari 2022 van de rechtbank Noord-Nederland zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder voogdij gesteld van de Stichting Nidos.
2.2.
De kinderen verblijven bij de familie in [woonplaats] .
2.3.
Op 15 juli 2024 heeft de kinderrechter met spoed vervangende toestemming gegeven aan de GI tot wijziging van het verblijf van de kinderen.
2.4.
Op 25 juli 2024 heeft de kinderrechter beslist dat het kennisnemen van bijlage 2 en 3 bij het verzoekschrift is voorbehouden aan de advocaat van de familie en verplicht de familie bijlage 2 en 3 van het verzoekschrift af te geven aan de advocaat. Daarnaast heeft de kinderrechter beslist dat de familie en hun advocaat geen inzage in of afschrift krijgt van de brief van de GI van 23 juli 2024.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank beslist zoals hierna onder het kopje ‘De beslissing’ staat vermeld. Hierna legt de rechtbank eerst uit waarom zij deze beslissing neemt.
Oom [belanghebbende 2] is belanghebbende
3.2.
De rechtbank merkt allereerst oom [belanghebbende 2] als belanghebbende aan. Oom [belanghebbende 2] heeft family life in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met de kinderen omdat hij hen samen met de oma en oom [belanghebbende 1] in gezinsverband verzorgt en opvoedt. Hij wordt dus in zijn family life beperkt door de beslissing van de kinderrechter om de verblijfplaats van de kinderen te wijzigen.
De spoedbeschikking is geldig
3.3.
De spoedbeschikking om de verblijfplaats van de kinderen te wijzigen is geldig. De rechtbank gaat dus niet mee in het verweer van de familie over de geldigheid van de spoedbeschikking. Allereerst omdat er geen juridische grondslag is op grond waarvan de rechtbank kan beslissen dat een eerdere spoedbeschikking niet geldig is. De rechtbank kan alleen na het horen van alle belanghebbenden een andere beslissing nemen of de eerdere beslissing beter uitleggen.
3.4.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat zij in dit geval wel degelijk een beslissing mocht nemen zonder eerst alle belanghebbenden te horen. In de uitspraak van 14 december 2018 heeft de Hoge Raad namelijk in een andere situatie beslist dat de kinderrechter in het algemeen niet mag beslissen zonder alle belanghebbenden te hebben gehoord, maar dat de kinderrechter hier van kan afwijken op grond van de spoedeisendheid van het verzoek en de ernst van de feiten die eraan ten grondslag liggen. De rechtbank is van oordeel dat dit ook geldt voor beslissingen om de verblijfplaats van een kind te wijzigen op grond van artikel 1:336a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.5.
De wetgever heeft bovendien in artikel 800 lid 3 Rv de mogelijkheid in het leven geroepen om kinderen die onder toezicht zijn gesteld met spoed uit huis te plaatsen. Dat geldt voor kinderen die wonen bij de mensen die het gezag over hen hebben (voogdij of ouderlijk gezag). De bescherming van kinderen weegt in hele bijzondere situaties zwaarder dan het recht om voorafgaande aan een beslissing gehoord te worden. Dan ligt het niet voor de hand dat de verblijfplaats van kinderen die onder de voogdij van een gecertificeerde instelling geplaatst niet met spoed kan worden gewijzigd. Hetzelfde geldt voor kinderen die niet bij hun voogd wonen (in het geval een burgervoogd). Een rechtvaardiging voor zo’n verschil is er in de ogen van de rechtbank niet.
Raadsonderzoek naar [minderjarige 2] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5]
3.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de beslissingen te heroverwegen over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . De noodzaak van de wijziging van hun verblijf staat vast. Terugkeer naar de familie is niet aan de orde. [minderjarige 1] en [minderjarige 3] hebben aan de rechter verteld dat zij niet terug willen naar de familie en dat zij door hen worden mishandeld. De familie ontkent dat sprake is van mishandeling. Er is dus in ieder geval een groot verschil in beleving van de situatie bij de familie thuis.
3.7.
Daar komt bij dat de moeder stelt dat de kinderen tegen haar wil in door de familie zijn meegenomen van Turkije naar Nederland. [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zeggen dat de familie het hen bemoeilijkt om contact te hebben met de moeder. De moeder is bezig met een procedure om naar Nederland te komen. De rechtbank gunt het [minderjarige 1] en [minderjarige 3] dat zij zich nu op een veilige plek op de toekomst kunnen richten.
3.8.
Dat ligt (mogelijk) anders voor [minderjarige 2] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] . Voor nu kunnen de kinderen vanwege de zorgen over hun eigen veiligheid en die van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] niet terugkeren naar de familie. De rechtbank geeft de Raad opdracht te onderzoeken of [minderjarige 2] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] (eventueel in afwachting van de komst van de moeder naar Nederland) kunnen terugkeren naar de familie en zo ja, onder welke voorwaarden.
3.9.
De reden hiervoor is dat [minderjarige 2] een ander verhaal verteld dan [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Hij wil graag terug naar de familie en hij zegt dat hij goed wordt behandeld. De GI denkt dat [minderjarige 2] mogelijk een loyaliteitsconflict heeft, maar de cultureel experts van de GI zeggen ook dat de situatie thuis voor jongens vaak makkelijker is dan die voor meisjes. De rechtbank heeft verder weinig informatie over de jongste kinderen, [minderjarige 4] en [minderjarige 5] . Zij zijn een groot deel van hun leven door de familie verzorgd en opgevoed en gaan in Woudenberg naar de basisschool.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
geeft de Raad voor de Kinderbescherming opdracht om te onderzoeken of [minderjarige 2] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] kunnen terugkeren naar de familie en zo ja, onder welke voorwaarden, en de rechtbank hierover voor
2 december 2024schriftelijk te informeren.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in samenwerking met mr. F. de Kleijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.