ECLI:NL:RBMNE:2024:4673

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
16.216474.23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel met betrekking tot cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in harddrugs, specifiek cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het verkopen en afleveren van verdovende middelen in de periode van 17 augustus 2023 tot en met 17 oktober 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 24.730,84 bedraagt, na berekening van de bruto opbrengst uit de drugshandel. De rechtbank heeft ook de kosten van inkoop van de drugs en de kosten voor de koeriersdiensten in aanmerking genomen. Na aftrek van deze kosten is het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 18.736,07. Dit bedrag wordt gelijkelijk verdeeld tussen de veroordeelde en een medeveroordeelde, wat resulteert in een betalingsverplichting van € 9.368,03 voor de veroordeelde. De rechtbank heeft tevens een gijzeling van 187 dagen opgelegd in geval van wanbetaling. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de grondslag vormt voor de ontnemingsmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.216474.23 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van 24 juli 2024
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [2003] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. M. de Nooij en van hetgeen veroordeelde en mr. N. El Farougui, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (in afwijking van het ontnemingsrapport) gevorderd het wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen op € 25.634,50 en de betalingsverplichting op hetzelfde bedrag te bepalen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen. In de eerste plaats, omdat de dealperiode niet vanaf 2 juni 2023, maar vanaf 1 augustus 2023 aanvangt.
Verder heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de gemiddelde dagopbrengst volgend uit het ontnemingsrapport een te hoog bedrag betreft. Hierbij heeft zij aangevoerd dat de dagopbrengsten van 15 en 16 oktober 2023, die in ieder geval bekend zijn, respectievelijk € 200,- en € 125,- zijn en dat deze bedragen als uitgangspunten dienen te gelden. In dat kader heeft de raadsvrouw verder aangevoerd dat de geschatte opbrengst op basis van de afgeluisterde gesprekken niet overeenkomt met de daadwerkelijke omzet op 15 en 16 oktober 2023. De door de politie gehanteerde methode is daarom niet betrouwbaar. Voorts volgt uit het dossier dat sommige afnemers ook drugs op de pof kregen. Dit is niet meegenomen in de berekening, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van de berekening van de kosten heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet alle kosten in de berekening zijn meegenomen. Zo volgt uit het dossier dat medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] wel degelijk heeft gedeeld in de opbrengsten. Deze kostenpost is echter niet bij de berekening betrokken. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de inkoopprijs van heroïne hoger ligt dan € 10.975,- per kilogram.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht dat bij eventuele wanbetaling geen gijzeling kan worden toegepast.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 24 juli 2024 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
feit 1:
in de periode van 17 augustus 2023 tot en met 17 oktober 2023 te Lelystad, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, ongeveer een of meer gebruikershoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne zijnde cocaïne en heroïne (telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
in de periode van 17 augustus 2023 tot en met 17 oktober 2023 te Lelystad, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeveroordeelde 1] ( [2004] ) en [medeveroordeelde 2] ( [2007] ), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikelen 10, derde, vierde en vijfde lid en 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
3.2.1.
Periode
In het ontnemingsrapport gaat de politie uit van een onderzoeksperiode van 2 juni 2023 tot en met 17 oktober 2023. Deze ontnemingsperiode is ruimer dan de bewezen verklaarde periode in het onderliggende strafvonnis. De rechtbank heeft in het strafvonnis onder meer bewezen verklaard dat veroordeelde in de periode van 17 augustus 2023 tot en met 17 oktober 2023 (met anderen) heeft gehandeld in harddrugs. Veroordeelde is (partieel) vrijgesproken van de handel in harddrugs in de ten laste gelegde periode 2 juni 2023 tot en met 16 augustus 2023. Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van de periode 17 augustus 2023 tot en met 16 oktober 2023, omdat veroordeelde op 17 oktober 2023 om 07:00 uur werd aangehouden en de rechtbank het daarom niet aannemelijk acht dat veroordeelde op 17 oktober 2023 wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
3.2.2.
Bruto opbrengst
In het ontnemingsrapport is een berekening gemaakt van de totale omzet aan verkochte verdovende middelen in de periode van 13 september 2023 tot en met 17 oktober 2023. Uit deze berekening volgt dat de bestellingen in concrete bedragen (€ 8.154,50), de bestellingen ‘wit’ (omgerekend in euro’s: € 2.760,-), de bestellingen ‘bruin’ (omgerekend in euro’s: € 2.120,-) en de ontmoetingen met onbekende aantallen (omgerekend in euro’s: € 750,-) bij elkaar zijn opgeteld. In totaal komt dit neer op een bedrag van € 13.784,50. Dit bedrag betreft de omzet over de hiervoor genoemde periode. [2]
De gemiddelde dagomzet bedraagt dus € 405,42 (€ 13.784,50 / 34 dagen (13 september tot en met 16 oktober 2023)).
In het ontnemingsrapport is door middel van extrapolatie een berekening gemaakt over de periode 2 juni 2023 tot en met 13 september 2023. [3] De rechtbank hanteert eenzelfde berekening, met dien verstande dat de rechtbank uitgaat van een periode van 17 augustus 2023 tot en met 12 september 2023. Dit betreft een totaal aantal van 27 dagen. Met een gemiddelde dagomzet van € 405,42 maakt dit dat in de hiervoor genoemde periode een omzet van € 10.946,34 is gegenereerd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de gemiddelde dagopbrengst van € 405,42 een te hoge en niet waarheidsgetrouwe gemiddelde dagopbrengst betreft. Daarbij heeft zij onder meer gewezen op de, volgens de raadsvrouw, daadwerkelijke dagopbrengsten van 15 en 16 oktober 2023 en heeft zij betoogd dat deze opbrengsten als uitgangspunt dienen te gelden.
De rechtbank acht deze zienswijze van de raadsvrouw te beperkt. De politie heeft in haar ontnemingsrapport een berekening gemaakt van de geschatte opbrengst over een langere periode. De politie is bij haar berekening uitgegaan van de aantallen die genoemd werden in de aangetroffen chatberichten. Deze berekening acht de rechtbank goed onderbouwd en voldoende representatief. De raadsvrouw heeft twee dagen in deze periode naar voren gebracht waarin de opbrengst, ervan uitgaande dat dit de totale opbrengsten van deze dagen waren, lager lagen dan de in het ontnemingsrapport berekende gemiddelde dagopbrengst. Dit is echter nog geen reden om niet uit te gaan van het vast gestelde bedrag. Dit alleen al omdat het een gemiddelde betreft bij de berekening waarvan ook deze dagen (met een lagere dagomzet) zijn meegenomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsvrouw.
Door de twee berekeningen voor de genoemde perioden bij elkaar op te tellen komt de rechtbank voor de totale periode 17 augustus 2023 tot en met 16 oktober 2023 tot een bruto opbrengst van € 24.730,84 (€ 13.784,50 + € 10.946,34).
3.2.3.
Kosten
Ten aanzien van de door veroordeelde gemaakte kosten is de rechtbank van oordeel dat de inkoopkosten van de verdovende middelen en de kosten voor medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] als drugskoerier af moeten worden getrokken van de bruto opbrengst. Hierbij komt de rechtbank tot de volgende overwegingen en berekeningen.
Inkoopkosten
Uit het ontnemingsrapport volgt welke concrete aantallen bolletjes cocaïne en heroïne er zijn verkocht in de periode van 13 september 2023 tot en met 17 oktober 2023. Dit betreffen 276 bolletjes ‘wit’ en 212 bolletjes ‘bruin’. [4] Uit het dossier blijkt dat verschillende bestellingen zijn gedaan waaruit moeilijk dan wel niet is te herleiden welke soort drugs gebruiker wilde kopen. In het ontnemingsrapport wordt een verdeelsleutel van 66,67 % aan bestellingen ‘wit’ en 33,33 % aan bestellingen ‘bruin’ aangehouden. Ten aanzien van de totale afzet cocaïne en heroïne in de hiervoor genoemde periode volgt de rechtbank de berekening uit het ontnemingsrapport. Dit houdt in dat in de periode van 13 september 2023 tot en met 16 oktober 2023 71,24 gram cocaïne en 34,61 gram heroïne is afgezet. [5] De gemiddelde dag afzet van cocaïne is dan 2,1 gram per dag en de gemiddelde dag afzet van heroïne betreft dan 1,05 gram per dag. De periode van 17 augustus 2023 tot en met 16 oktober 2023 telt 61 dagen. De totale afzet cocaïne en heroïne in die periode betreft dus respectievelijk 128,1 gram en 64,05 gram.
De politie heeft de inkoopprijs van cocaïne en heroïne berekend aan de hand van de groothandelprijs, volgend uit het rapport ‘Drugs prijzen in Nederland 2022’. Hieruit volgt dat de groothandelprijs voor een kilogram cocaïne in 2022 € 22.255,- betrof. [6] De inkoopprijs voor 1 gram cocaïne betreft dan € 22,26. Vermenigvuldigd met de totale afzet van cocaïne komt de totale inkoopprijs voor de cocaïne in de periode van 17 augustus 2023 tot en met 16 oktober 2023 neer op € 2.851,51 (128,1 gram x € 22,26).
De rechtbank vindt de stelling van de raadsvrouw dat de inkoopprijs van een kilogram heroïne te laag is ingeschat onvoldoende onderbouwd en ziet dan ook geen reden om niet de groothandelprijzen, volgend uit voormeld rapport, te volgen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw. Volgens het rapport ‘Drugs prijzen in Nederland 2022’ betrof de groothandelprijs voor een kilogram heroïne in 2022 € 10.975,-. [7] De inkoopprijs voor 1 gram heroïne betreft dan € 10,98. Vermenigvuldigd met de totale afzet van heroïne komt de totale inkoopprijs voor de heroïne in de periode van 17 augustus 2023 tot en met 16 oktober 2023 neer op € 703,27 (64,05 gram x € 10,98).
De totale inkoopprijs van de cocaïne en heroïne laat zich dan berekenen op € 3.554,78.
Kosten [medeveroordeelde 2]
Uit het ontnemingsrapport volgt dat onduidelijk is gebleven wat medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] ontving uit de opbrengsten van de handel in drugs. De politie heeft daarom in het ontnemingsrapport gesteld dat er een redelijk groot vermoeden is dat veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] de opbrengsten samen deelden. De rechtbank volgt deze stelling niet, in die zin dat de rechtbank het aannemelijk acht dat [medeveroordeelde 2] als drugskoerier ook in de opbrengsten deelde.
Uit de
verklaring van veroordeelde, afgelegd ter terechtzitting van 10 juli 2024, volgt onder meer het volgende, zakelijk weergegeven:
Ik verdiende ongeveer € 50,- per dag. [medeveroordeelde 2] verdiende meer. Hij liep het meeste risico. Ik bracht soms ook drugs rond met de fiets. [medeveroordeelde 2] deed dit wel vaker.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat veroordeelde als aanstuurder en bovengeschikte van [medeveroordeelde 2] minder verdiende dan [medeveroordeelde 2] . Dat [medeveroordeelde 2] in plaats van veroordeelde ongeveer € 50,- per dag verdiende acht de rechtbank meer realistisch. De rechtbank acht een bedrag van € 50,- per dag voor [medeveroordeelde 2] redelijk en zal, omdat er geen feiten en omstandigheden in het dossier beschikbaar zijn waaruit een ander bedrag kan worden afgeleid, dit (geschatte) uitgekeerde bedrag aan [medeveroordeelde 2] in haar berekening betrekken.
De kosten voor de koeriersdiensten over de periode van 17 augustus tot en met 17 oktober 2023 komen in beginsel neer op € 3.050,- (€ 50 x 61 dagen). Echter, omdat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat [medeveroordeelde 2] niet elke dag de drugs leverde, is de rechtbank van oordeel dat een lager bedrag op zijn plaats is. Omdat [medeveroordeelde 2] de drugs wel doorgaans afleverde, gaat de rechtbank er in de berekening van uit dat [medeveroordeelde 2] in 80 % van de transacties de koeriersdiensten uitvoerde. Dit betekent dat de totale kosten aan koeriersdiensten van [medeveroordeelde 2] worden begroot op € 2.440,- (0,8 x € 3.050,-).
3.3.5.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel laat zich aldus berekenen op € 18.736,07 (€ 24.730,84 – € 3.554,78 – € 2.440,-). Uit het rapport volgt daarnaast dat het volledige wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gedeeld door twee, daar wordt verondersteld dat veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] tezamen gelijkelijk hebben gedeeld in het voordeel. [8] De rechtbank volgt deze beredenering en berekening, gelet op de ongeveer gelijke bovengeschikte rol in het geheel, volgend uit het dossier.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 9.368,03.
3.3
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 9.368,03.
Gijzeling
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank bij het opleggen van de maatregel de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd. Hierbij wordt door de rechtbank voor elke volle € 50,- van het opgelegde ontnemingsbedrag één dag gerekend. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken. Eventuele discussies over draagkracht dienen bij de executie te worden gevoerd.
De rechtbank bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 187 dagen.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
-
stelt het bedragwaarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 9.368,03(zegge:
negenduizend driehonderdachtenzestig euro en drie eurocent);
-
legtde veroordeelde de
verplichtingop tot betaling van
€ 9.368,03(zegge:
negenduizend driehonderdachtenzestig euro en drie eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
-
bepaaltde duur van de
gijzelingdie met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
187 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, en mrs. I.L. Gerrits en S.C. Hagedoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2024.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, rapportnummer MD2R023125-51 (pagina’s 1 tot en met 13).
2.Pagina’s 9 en 10 van het ontnemingsrapport.
3.Pagina 10 van het ontnemingsrapport.
4.Pagina 9 van het ontnemingsrapport.
5.Pagina 11 van het ontnemingsrapport.
6.Pagina 12 van het ontnemingsrapport.
7.Pagina 12 van het ontnemingsrapport.
8.Pagina 12 van het ontnemingsrapport.