ECLI:NL:RBMNE:2024:4650

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
578715 / HA RK 24-141
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een ondertoezichtstellingzaak vanwege vrees voor vooringenomenheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2024 een verzoek tot wraking van de rechter, mr. M.W.J. van Elsdingen, gegrond verklaard. Het verzoek werd ingediend door de advocaat van verzoekster, die stelde dat de afwijzing van een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling in een ondertoezichtstellingzaak een zwaarwegende aanwijzing voor schijn van vooringenomenheid van de rechter opleverde. Verzoekster en haar advocaat waren op vakantie en konden daardoor niet adequaat op de zitting voorbereid zijn. De wrakingskamer oordeelde dat de omstandigheden, waaronder de korte termijn van de uitnodiging voor de zitting en de noodzaak van een tolk voor verzoekster, een begrijpelijke vrees voor vooringenomenheid bij verzoekster rechtvaardigden. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter in beginsel onpartijdig moet worden geacht, maar dat uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een andere conclusie. De beslissing om het wrakingsverzoek gegrond te verklaren, werd genomen in het licht van de specifieke feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 578715 / HA RK 24-141
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 26 juli 2024
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoekster),
advocaat: mr. F. Borger van der Burg-Holstege, advocaat te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een brief van mr. Borger van der Burg-Holstege van 23 juli 2024, met daarin het wrakingsverzoek gericht tegen mr. M.W.J. van Elsdingen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter) in de zaak met zaaknummer C/16/577361 JE RK 24-1051;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 23 juli 2024.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 25 juli 2024 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Mr. Borger van der Burg-Holstege heeft per telefoon de mondelinge behandeling bijgewoond. Verzoekster en de rechter zijn niet ter terechtzitting verschenen. Als toehoorder is verschenen de vader van de minderjarige.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Namens verzoekster is door de advocaat het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek.
In de hoofdzaak is de mondelinge behandeling van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) om de minderjarige, [minderjarige] , onder toezicht te stellen bepaald op 30 juli 2024 om 14:45 uur. Het verzoek van verzoekster om twee weken aanhouding van de mondelinge behandeling is door de kinderrechter afgewezen. Verzoekster heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak, omdat zij en haar advocaat dan op vakantie zijn. Zowel verzoekster als haar advocaat zijn dan ook niet in staat om de mondelinge behandeling voor te bereiden, laat staan de geplande zitting op 30 juli 2024 bij te wonen. Verzoekster is met de minderjarige op vakantie, waardoor het voorbereiden en het bijwonen van een videozitting evenmin haalbaar is voor verzoekster. Het (toch) door laten gaan van de zitting kwalificeert als schending van het beginsel van hoor en wederhoor, te meer er geen doorslaggevend belang kan worden gevonden in het niet verplaatsen van de zitting, aangezien verzoekster met de minderjarige op vakantie is, terwijl verzoekster en haar advocaat als gevolg van deze beslissing beiden niet ter zitting aanwezig kunnen zijn.
Ter zitting heeft de advocaat het wrakingsverzoek als volgt verder toegelicht.
Op 17 juli 2024 is het advies van de Raad (dat dateert van 24 juni 2024 en op 27 juni 2024 door de Raad aan de rechtbank is verzonden) door de rechtbank aan verzoekster toegestuurd. Volgens de advocaat is het advies op 19 juli 2024 naar haar verstuurd. Zij was toen al op vakantie. Vervolgens is verzoekster op vakantie gegaan. De advocaat heeft aangevoerd dat het van groot belang is dat zij en haar cliënte zich goed kunnen voorbereiden op de mondelinge behandeling. Deelname van verzoekster via een videoverbinding is praktisch gezien zeer moeilijk uitvoerbaar, omdat verzoekster moet worden bijgestaan door een tolk vanwege het feit dat zij de Nederlandse taal niet beheerst.
Verder is het spoedeisende belang om de zitting op 30 juli 2024 te houden niet aan de orde, omdat de eventuele gezinsvoogd zich vanwege de vakantieperiode de komende tijd toch niet kan oriënteren. Het is van groot belang dat beide ouders worden gehoord door de rechtbank.
Het afwijzen van het aanhoudingsverzoek betreft onder de hiervoor genoemde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing voor (objectief gerechtvaardigde) schijn van vooringenomenheid van de rechter.
2.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie heeft hij verwezen naar de inhoud van de beslissing om het aanhoudingsverzoek af te wijzen.
Uit deze beslissing volgt dat de rechter heeft gesteld dat een verzoek om ondertoezichtstelling in beginsel een spoedeisend belang heeft en dat er in dit geval geen reden bestaat voor een uitzondering daarop. Dat de advocaat en/of mogelijke vervangers op vakantie zijn doet daar niet aan af. Er is voldoende tijd om een vervanger te zoeken. Dat verzoekster (met de minderjarige) op vakantie is, is evenmin een belemmering. Zij heeft voldoende gelegenheid om ervoor te zorgen dat zij de zitting kan bijwonen. In dit geval heeft de kinderrechter voorgesteld om een videoverbinding te faciliteren.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat de rechter die een zaak behandelt op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De beslissing van de rechter om het uitstel- en verplaatsingsverzoek af te wijzen moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich daar als uitgangspunt tegen. Dit geldt ook voor de motivering van die procesbeslissing als grond voor wraking. Alleen als de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
3.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat van dit laatste sprake is en overweegt hiertoe als volgt. Namens verzoekster is aangevoerd waarom zij en haar advocaat niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kunnen zijn. De wrakingskamer onderkent de volgende omstandigheden: (1) de uitnodiging voor de zitting is pas elf dagen voor de zitting aan verzoekster en haar advocaat verstuurd; (2) verzoekster en haar advocaat zijn beiden met vakantie; (3) voor zover een videoverbinding al mogelijk is, speelt nog het feit dat verzoekster geen Nederlands spreekt en dus een (Nederlandstalige) tolk nodig heeft, hetgeen in Italië moeilijk te regelen zal zijn; (4) in het raadsrapport staat de vakantieverdeling en het was dus bekend dat verzoekster ten tijde van de zitting met [minderjarige] met vakantie is; (5) daarna is [minderjarige] met vader met vakantie dus gedurende de vakantieperiode zal een eventuele gezinsvoogd niet veel kunnen doen. Dat maakt het belang van een spoedige zitting minder evident. Verder onderkent de wrakingskamer het grote belang van verzoekster om op de zitting aanwezig te zijn, nu het om een ondertoezichtstelling van haar kind gaat. Daar komt nog bij dat het voor verzoekster en haar advocaat zeer moeizaam zal zijn om de zaak voor te bereiden, omdat zij beiden met vakantie zijn. Bovendien is de situatie van de minderjarige kennelijk niet zo ernstig of bedreigend dat er een voorlopige ondertoezichtstelling is aangevraagd. En tot slot lijkt bij het plannen van de zitting van 30 juli 2024 rekening te zijn gehouden met de verhinderdata van de vader van de minderjarige. Dit leidt de wrakingskamer af uit een e-mail van de advocaat van de vader van de minderjarige, mr. C.G.A. van Stratum, van 15 juli 2024 aan de rechtbank. Uit de stukken volgt niet dat de verhinderdata van verzoekster en haar advocaat ook zijn opgevraagd dan wel dat daar rekening mee is gehouden.
De wrakingskamer is van oordeel dat in het licht van alle hiervoor genoemde omstandigheden sprake is van een begrijpelijke vrees bij verzoekster dat haar visie op de hoofdzaak reeds op voorhand van ondergeschikt belang wordt geacht. Daarmee is sprake van een situatie waarin de bij verzoekster bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking gegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking gegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, de voorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
Deze beslissing is gegeven door mr. D. Wachter, voorzitter, en mrs. C.P. Lunter en I.L. Gerrits als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.N. Aalders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2024. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing ondertekend door de oudste rechter.
de oudste rechter
de griffier is buiten staat de beslissing mee te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.