ECLI:NL:RBMNE:2024:4646

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
C/16/573164/JE RK 24-575
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen na melding van seksuele aanranding

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De aanleiding voor het beschermingsonderzoek was een brief van [minderjarige 2] aan de kinderrechter, waarin zij melding maakte van seksuele aanranding door haar stiefvader. Ondanks deze ernstige beschuldigingen is de relatie tussen de moeder en de stiefvader niet verbroken, wat heeft geleid tot een onveilige situatie voor de minderjarigen. De ouders zijn al jaren in conflict, wat de situatie verder compliceert. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de nodige hulp te accepteren. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarigen voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/573164 / JE RK 24-575
Datum uitspraak: 3 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Midden-Nederland, [plaats] ,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1 (voornaam)] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2 (voornaam)] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. L.M. Bongers,
[belanghebbende 2],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M. Wielinga- van Dillen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 5 april 2024;
  • het bericht van van mr. Wielinga- van Dillen met bijlagen van 21 mei 2024;
  • het bericht van van mr. Bongers met bijlagen van 21 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [A] namens de Raad;
- [B] en [C] namens de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden Nederland (hierna: de GI).
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] naar hun mening gevraagd. Zij waren uitgenodigd om op 27 mei 2024 met de kinderrechter te praten. Omdat [minderjarige 1 (voornaam)] op 27 mei 2024 was verhinderd heeft hij op 31 mei 2024 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. [minderjarige 2 (voornaam)] heeft geen mening gegeven.
1.4.
De kinderrechter heeft het dictum (de uitspraak) op 3 juni 2024 ter beschikking gesteld aan de ouders, de Raad en de GI. Op die dag konden zij telefonisch contact opnemen met de griffie van de rechtbank voor de uitspraak. In deze beschikking is de motivering vastgelegd.
1.5.
Het verzoek van de Raad tegelijk behandeld met de informele rechtsingang van [minderjarige 2 (voornaam)] over haar hoofdverblijfplaats (zaak- en rekestnummer: C/16/569374 / FO RK 24-95)
De kinderrechter zal op dat verzoek in een afzonderlijke beschikking beslissen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] .
2.2.
[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] wonen bij hun moeder.
2.3.
Bij beschikking van 30 november 2022 zijn [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 30 november 2022 tot 30 mei 2023. De ondertoezichtstelling is daarna niet verlengd.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] hebben eerder, van eind 2022 tot medio 2023 onder toezicht gestaan, kort gezegd vanwege de strijd tussen de ouders waarin de kinderen klem waren geraakt. Medio 2023 werd de situatie ‘goed genoeg’ bevonden. In januari 2024 heeft de [stichting] een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis. Aanleiding was de brief waarmee zij [minderjarige 2 (voornaam)] hebben geholpen aan de kinderrechter. [minderjarige 2 (voornaam)] beschrijft daarin de aanranding door haar stiefvader in 2019, en ook seksuele gedragingen tussen haar moeder en stiefvader. Op 5 maart vindt een jeugdbeschermingstafel plaats, waarna de Raad besluit een beschermingsonderzoek te doen.
3.3.
Volgens de Raad is (opnieuw) een ondertoezichtstelling nodig, omdat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderen zitten in een loyaliteitsconflict en [minderjarige 2 (voornaam)] kan er niet volledig op vertrouwen dat de moeder haar kan beschermen tegen het contact met de (ex-)partner van de moeder. Ten aanzien van [minderjarige 1 (voornaam)] wordt gezien dat hij afstand is gaan nemen van zijn vader, omdat hij wordt geconfronteerd met boosheid vanuit de vader richting de moeder. Ouders zijn op dit moment voldoende bereid, maar onvoldoende in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en de hulpverlening te accepteren, doordat ouders lijnrecht tegenover elkaar zijn komen te staan en hun eigen emoties/ frustraties niet kunnen loslaten.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het eens met het verzoek van de Raad. Door het gebrek aan
vertrouwen tussen de ouders lukt het hen niet om zelfstandig de situatie voor de kinderen te verbeteren. De advocaat heeft namens de moeder naar voren gebracht dat de GI tijdens de vorige ondertoezichtstelling te weinig heeft gezien wat ouders nodig hadden. Zij hoopt dat de GI in kaart kan brengen welke hulpverlening voor de ouders nodig is en deze vervolgens zal inzetten. De moeder is bereid om aan de hulpverlening mee te werken. Zij is heeft al een intake gehad bij het traject solo-parallel ouderschap en is gestart met het volgen van individuele therapie.
4.2.
De vader is het eens met het verzoek van de Raad. Hij vindt het belangrijk dat er een jeugdbeschermer actief gaat meekijken en hoopt dat er hulp wordt ingezet waardoor de situatie voor de kinderen zal verbeteren.

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De kinderrechter zal [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar, dus tot 3 juni 2025. Hierna zal de kinderrechter deze beslissing uitleggen.
Het juridisch kader
5.2.
Op grond van artikel 1:255 BW kan de kinderrechter een kind onder toezicht stellen als het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daarnaast moet er sprake zijn van de situatie dat de ouder(s) de hulp die nodig is om die bedreiging weg te nemen, niet of niet genoeg accepteren. Tot slot moet bij de kinderrechter wel de verwachting bestaan dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind zelf weer kunnen dragen. Uit de stukken en het gesprek op de zitting volgt dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling.
De toelichting
5.3.
De kinderrechter ziet dat er verschillende complexe en verstoorde verhoudingen zijn in het gezin. De verhouding tussen de ouders is al sinds de scheiding zwaar verstoord. Verder is de relatie tussen [minderjarige 2 (voornaam)] en haar moeder niet veilig. [minderjarige 2 (voornaam)] heeft immers niet ervaren dat haar angsten en emoties na wat de (ex-)partner van moeder haar heeft aangedaan door moeder zijn erkend, laat staan dat de moeder daarnaar heeft gehandeld. Ook tijdens de zitting was moeder wisselend in hoe zij aankijkt tegen wat er is gebeurd. Aan de ene kant zegt zij dat ze het niet goed wil praten, maar aan de andere kant zegt ze ook dat het niet met opzet is gebeurd en dat het groter wordt gemaakt dan het is. Terwijl wát er nu precies gebeurd is minder belangrijk is dan het feit dat [minderjarige 2 (voornaam)] zich door die gebeurtenis zeer onveilig voelt als de (ex-)partner van moeder over de vloer komt. Doordat haar moeder daarmee wel heeft ingestemd is de moeder op een bepaalde manier ook onveilig geworden voor [minderjarige 2 (voornaam)] ; zij is immers degene die als volwassene de grenzen en de veiligheid van haar dochter moet bewaken. [minderjarige 2 (voornaam)] kan dat niet zelf doen. Ook tussen [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] is een lastige situatie ontstaan, doordat [minderjarige 1 (voornaam)] een goede band heeft met de (ex-)partner van de moeder, en niet goed weet wat hij moet denken van wat er is gebeurd. Tijdens het kindgesprek merkte de kinderrechter hoe dol [minderjarige 1 (voornaam)] op zijn zusje is en hoezeer hij haar had gemist toen zij tijdelijk bij vader verbleef. De kinderrechter vond het mooi om dat te zien; [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] hebben elkaar immers hard nodig in deze lastige situatie. Ten slotte is ook de verhouding tussen de vader en [minderjarige 1 (voornaam)] moeilijk. Na een periode van geen contact lijkt er nu weer voorzichtig contact te komen, maar dat is nog wel broos. Kortom: alle familieverhoudingen vragen aandacht.
5.4.
De kinderrechter vreest dat in het vrijwillige kader onvoldoende gewerkt kan worden aan het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] , simpelweg omdat de situatie daarvoor te complex is. Het lukt de ouders bovendien niet om hun eigen emoties en frustraties los te laten. Hierdoor zijn de ouders onvoldoende in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] weg te nemen en de hulpverlening te accepteren.
De kinderrechter vindt het daarom nodig dat een jeugdbeschermer betrokken raakt om de ouders te ondersteunen, de regie te nemen, de benodigde hulpverlening in te zetten en de belangen van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] centraal te stellen. De verwachting is vooralsnog wel dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] binnen een voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen.
5.5.
De kinderrechter vindt een ondertoezichtstelling nodig voor de duur van een jaar. Er is sprake van complexe problematiek en het zal tijd kosten om aan de doelen van de ondertoezichtstelling te werken. Deze doelen zijn:
  • [minderjarige 2 (voornaam)] voelt zich veilig bij moeder thuis en kan erop vertrouwen dat moeder [minderjarige 2 (voornaam)] bescherming kan bieden;
  • [minderjarige 1 (voornaam)] ervaart dat zijn vader er ook voor hem is en zij een vorm van contact met elkaar hebben;
  • [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] voelen zich gehoord en gezien door hun beide ouders en ervaren dat ouders niet negatief praten over de andere ouder;
  • [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ervaren dat hun ouders in hun belang afspraken kunnen maken en zich daar ook aan vast kunnen houden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland met ingang van 3 juni 2024 tot 3 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, (kinder)rechter, in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2024 en op schrift gesteld op 9 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.