ECLI:NL:RBMNE:2024:4644

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
10678579
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en aanzegvergoeding in het kader van een arbeidsovereenkomst tussen een bewindvoerder en een onderbewindgestelde

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, staat de loonvordering en aanzegvergoeding centraal. De eiser, mr. A.W. Boer, optredend als wettelijk beschermingsbewindvoerder van de heer [onderbeschermingsbewindgestelde], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde], die een affectieve relatie heeft met de onderbewindgestelde. De onderbewindgestelde, die onder bewind staat, wilde als zelfstandige werken, maar de bewindvoerder stond alleen toestemming toe als hij in loondienst zou werken. De gedaagde heeft daarop een bedrijf opgericht en een tijdelijke arbeidsovereenkomst met de onderbewindgestelde gesloten. Echter, door financiële problemen van het bedrijf kon het loon niet volledig worden betaald en kon de onderbewindgestelde zijn werk niet meer uitvoeren vanwege gezondheidsklachten. De arbeidsovereenkomst werd niet verlengd, en de bewindvoerder heeft een loonvordering ingesteld voor achterstallig loon, wettelijke verhoging en aanzegvergoeding.

Tijdens de zitting heeft de kantonrechter vastgesteld dat de gedaagde als werkgever verantwoordelijk is voor het betalen van het loon aan de onderbewindgestelde. De gedaagde voerde aan dat zij veel kosten had gemaakt voor het bedrijf en dat deze verrekend moesten worden met de vorderingen van de bewindvoerder. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor deze kosten, waardoor de gedaagde het gevorderde loon moest betalen. De kantonrechter heeft de wettelijke verhoging afgewezen, maar de aanzegvergoeding van € 1.380,00 werd toegewezen omdat de gedaagde de aanzegtermijn niet in acht had genomen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 3 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10678579 \ UC EXPL 23-5738
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
[eiser] , VENNOOT VAN [vennootschap] , HANDELEND ALS WETTELIJK BESCHERMINGSBEWINDVOERDER VAN DE HEER [onderbeschermingsbewindgestelde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.W. Boer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge reactie van [gedaagde] op de rolzitting van 30 augustus 2023, waarbij zij ook een voorwaardelijke tegeneis heeft ingesteld
- de akte van [eiser] waarin een reactie op de tegeneis van [gedaagde] wordt gegeven
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 2 februari 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. De zaak is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen onderling tot een oplossing te komen. De gemachtigde van [eiser] heeft laten weten dat er onderling niet tot een oplossing in de zaak is gekomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[onderbeschermingsbewindgestelde] en [gedaagde] hebben sinds ongeveer drie jaar een affectieve relatie. [onderbeschermingsbewindgestelde] staat onder bewind bij [eiser] . [onderbeschermingsbewindgestelde] heeft eerder gewerkt als [functie] en in 2021 zag hij mogelijkheden om dit werk weer te gaan doen. [onderbeschermingsbewindgestelde] wilde dit werk graag als zelfstandige uit gaan voeren, maar [eiser] wilde alleen toestemming geven als hij in loondienst aan het werk zou gaan. [onderbeschermingsbewindgestelde] en [gedaagde] hebben toen de mogelijkheid besproken dat [gedaagde] op haar naam een bedrijf zou oprichten voor dakbestratingen en [onderbeschermingsbewindgestelde] bij haar in loondienst zou komen. Dat is ook gebeurd. [gedaagde] heeft het bedrijf ‘ [bedrijf] ’ opgericht en in 2021 hebben [onderbeschermingsbewindgestelde] en [gedaagde] schriftelijk een arbeidsovereenkomst getekend. Daarin staat dat [onderbeschermingsbewindgestelde] voor bepaalde tijd, namelijk van 1 februari tot en met 30 juli 2022 als [functie] in dienst treedt voor 32 uur per week tegen een salaris van € 1.380,00 bruto per maand.
2.2.
Het bedrijf liep minder vlot dan vooraf gedacht. [gedaagde] kon [onderbeschermingsbewindgestelde] niet al zijn loon betalen. Midden juni 2022 kon [onderbeschermingsbewindgestelde] zijn werk niet meer uitvoeren vanwege lichamelijke klachten. In een e-mail van [bedrijf] (dus [gedaagde] ) is bevestigd dat de arbeidsovereenkomst van [onderbeschermingsbewindgestelde] niet wordt verlengd. [eiser] wil voor [onderbeschermingsbewindgestelde] een uitkering aanvragen, maar dit verloopt moeizaam. Eerst had [onderbeschermingsbewindgestelde] nog geen loonstroken van zijn werk. Bovendien willen de uitkerende instanties weten waar [onderbeschermingsbewindgestelde] de laatste periode van heeft geleefd om te kunnen beoordelen of hij recht heeft op een uitkering.
2.3.
[eiser] vordert, als bewindvoerder van [onderbeschermingsbewindgestelde] , veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
€ 7.659,00 bruto aan achterstallig loon verminderd met € 2.100,00 aan betaald nettoloon;
€ 1.759,50 aan wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging vanaf de dag van de verschuldigdheid tot de voldoening;
€ 1.380,00 aan aanzegvergoeding;
de proceskosten.
2.4.
[gedaagde] voert aan dat zij veel kosten heeft gemaakt voor het bedrijf. Het gaat onder andere om kosten voor auto’s en dagelijkse kosten. Deze kosten zouden verrekend moeten worden met de vorderingen die [eiser] nu namens [onderbeschermingsbewindgestelde] heeft ingesteld.

3.Wat vindt de kantonrechter ervan?

3.1.
[gedaagde] en [onderbeschermingsbewindgestelde] hebben tijdens de zitting verteld dat [gedaagde] een bedrijf is gestart en [onderbeschermingsbewindgestelde] in loondienst heeft genomen omdat de bewindvoerder op die manier ermee in kon stemmen dat [onderbeschermingsbewindgestelde] als [functie] ging werken. De kantonrechter heeft tijdens de zitting besproken met [onderbeschermingsbewindgestelde] en [gedaagde] dat deze constructie juridische gevolgen heeft. [gedaagde] is hierdoor namelijk de werkgever van [onderbeschermingsbewindgestelde] geworden en zij moet daarom elke maand loon aan hem betalen. [gedaagde] heeft op de zitting ook gezegd dat zij het loon niet allemaal kon betalen. [gedaagde] heeft verteld dat zij het loon niet kon betalen omdat zij aan het bedrijf veel uitgaven heeft moeten doen voor bedrijfsauto’s en zij ook allerlei andere kosten had voor [onderbeschermingsbewindgestelde] . De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] eigenlijk zegt dat zij het loon van [onderbeschermingsbewindgestelde] in natura heeft betaald of dat haar uitgaven verrekend moeten worden met het loon van [onderbeschermingsbewindgestelde] . De kantonrechter vindt deze uitleg van [gedaagde] geloofwaardig en [onderbeschermingsbewindgestelde] heeft tijdens de zitting ook toegegeven dat [gedaagde] allemaal dingen voor hem heeft betaald. Wat [gedaagde] precies allemaal betaald heeft, werd op de zitting alleen niet duidelijk en dan kan de kantonrechter geen rekening houden met deze kosten. Daarom is op de zitting besproken dat [gedaagde] met hulp van Sociale Raadslieden in Zeist alle gegevens en documenten voor deze gemaakte uitgaven boven water probeert te krijgen. Met deze stukken zouden partijen vervolgens meer inzicht proberen te krijgen in de inkomsten en uitgaven van ‘ [bedrijf] ’. [gedaagde] kon zo laten zien dat zij geen loon meer hoeft te betalen aan [onderbeschermingsbewindgestelde] en voor [onderbeschermingsbewindgestelde] zou het een basis geven om een uitkering aan te vragen.
3.2.
Op 9 april 2024 heeft mr. Boer (de gemachtigde van [eiser] ) in een brief laten weten dat er geen oplossing is gekomen in de zaak. Hij heeft geschreven dat [gedaagde] geen hulp heeft geaccepteerd en ook telefonisch niet te bereiken was. [gedaagde] heeft inmiddels meerdere keren de kans gehad om met stukken te laten zien wat zij allemaal heeft betaald voor het bedrijf en voor [onderbeschermingsbewindgestelde] . Dat heeft zij tot vandaag nog niet gedaan. De kantonrechter trekt niet in twijfel dat [gedaagde] zulke kosten heeft gemaakt. Maar omdat zij geen stukken (rekeningafschriften, belastingen enzovoorts) laat zien waar dit op staat, kan de kantonrechter niets met het verhaal van [gedaagde] . De kantonrechter moet dus de basisregels volgen die gelden voor een werkgever naar een werknemer. Dit betekent dat [gedaagde] het door [eiser] gevorderde loon moet betalen. Dat komt neer op € 7.659,00 aan brutoloon verminderd met € 2.100,00 aan nettoloon dat wel betaald is aan [onderbeschermingsbewindgestelde] .
3.3.
Omdat [gedaagde] het loon te laat heeft betaald, moet zij de wettelijke rente hierover betalen. In de affectieve relatie die [gedaagde] en [onderbeschermingsbewindgestelde] hadden en de overige omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot nihil. De vordering tot betaling van de wettelijke verhoging zal dus worden afgewezen.
3.4.
Daarnaast heeft [eiser] ook een vergoeding van een maand loon gevorderd omdat [gedaagde] niet uiterlijk een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd [onderbeschermingsbewindgestelde] heeft laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet. De kantonrechter is alleen bekend met de e-mail van 5 augustus 2022 waarin [gedaagde] bevestigt dat de arbeidsovereenkomst met [onderbeschermingsbewindgestelde] niet wordt verlengd. Dit is te laat. [gedaagde] is daarom ook de aanzegvergoeding van € 1.380,00 bruto verschuldigd aan [onderbeschermingsbewindgestelde] . Ook deze vordering van [eiser] wordt toegewezen.
3.5.
[eiser] heeft ook gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten van deze procedure. Deze vordering wijst de kantonrechter niet toe. Gelet op de zaak en gelet op de relatie tussen [onderbeschermingsbewindgestelde] en [gedaagde] zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder, te betalen:
  • € 7.659,00 aan achterstallig brutoloon verminderd met € 2.100,00 aan betaald nettoloon, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de data van opeisbaarheid van het loon;
  • € 1.380,00 bruto aan vergoeding vanwege het niet in acht nemen van de aanzegtermijn van artikel 7:668 BW;
4.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.