ECLI:NL:RBMNE:2024:4636

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
10789239
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming en verrekening met schade in civiele zaak tussen schildersbedrijf en consument

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is de vordering van [eiser] B.V., een schildersbedrijf, afgewezen. [eiser] had een vordering ingesteld tegen [gedaagde], een consument, voor het betalen van een restantbedrag van € 7.094,84 voor schilderwerk. [gedaagde] betwistte de vordering en stelde dat het werk niet naar behoren was uitgevoerd, wat leidde tot schade. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 mei 2024 werd duidelijk dat [gedaagde] al een bedrag van € 8.637,69 had betaald, wat meer was dan het bedrag dat hij uiteindelijk verschuldigd was. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niets meer aan [eiser] hoefde te betalen en dat [eiser] zelfs € 976,14 aan [gedaagde] moest terugbetalen. Dit bedrag was het gevolg van schade die [gedaagde] had geleden door het onjuist schilderen van Trespa-panelen door [eiser]. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] de informatieplichten niet had nageleefd, wat leidde tot een vermindering van de hoofdsom met 25%. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en veroordeelde [eiser] in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10789239 \ UC EXPL 23-7679 JB/61315
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: TeRecht deurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: ARAG Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding van 3 november 2023;
- de conclusie van antwoord met eis in reconventie;
- de brief van de griffier waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
De zaak is op 3 mei 2024 besproken tijdens de mondelinge behandeling. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Aan de kant van de eisende partij waren [A] , [B] en [C] aanwezig. Aan de kant van de gedaagde partij waren [gedaagde] en zijn echtgenote aanwezig. Zij zijn bijgestaan door mr. Verhoeven van het kantoor van de gemachtigde.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

De kern van de zaak
2.1.
[eiser] is een schildersbedrijf en heeft de woning van [gedaagde] aan de binnen- en buitenkant geschilderd. De overeenkomst tussen partijen is op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. De aanleiding was een folder die [eiser] bij [gedaagde] in de brievenbus had gedaan. [eiser] heeft [gedaagde] voor het schilderwerk een factuur van € 15.732,53 gestuurd. Hiervan heeft [gedaagde] een bedrag van € 8.637,69 betaald. [eiser] vordert nu dat [gedaagde] het restant van € 7.094,84 nog betaalt, met rente en kosten. [gedaagde] wil dit bedrag niet betalen, omdat hij vindt dat [eiser] het afgesproken werk niet volledig en niet goed heeft uitgevoerd, waardoor hij schade heeft geleden. Daarnaast vordert hij zelf vergoeding van schade van [eiser] . De kantonrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde] niets meer aan [eiser] hoeft te betalen en dat [eiser] nog een bedrag van € 976,14 aan [gedaagde] moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Het bedrag dat moet worden betaald, wordt beoordeeld aan de hand van de e-mail van [gedaagde] en de offerte
2.2.
[eiser] heeft een factuur gestuurd die is gebaseerd op buitenschilderwerk, binnenschilderwerk en kosten aan meerwerk. [gedaagde] stelt dat [eiser] een te hoog bedrag voor het schilderwerk in rekening heeft gebracht, omdat [eiser] een aantal werkzaamheden van de offerte niet heeft uitgevoerd en omdat [eiser] schade aan de woning van [gedaagde] heeft veroorzaakt. [gedaagde] heeft in zijn e-mail van 31 augustus 2023 uiteengezet met welke onderdelen van de offerte hij het niet eens is. De standpunten van [gedaagde] en het bedrag dat hij voor het schilderwerk moet betalen, zullen daarom aan de hand van deze e-mail en de offerte worden besproken.
[gedaagde] moet € 6.509,23 betalen voor het buitenschilderwerk
2.3.
Volgens de offerte bedroeg de prijs voor het buitenschilderwerk (inclusief korting, exclusief BTW) € 6.433,77. Onderdeel van het buitenschilderwerk was het vervangen van glaslatten. Op de offerte staat dat [gedaagde] hiervoor € 924,00 moest betalen. [eiser] heeft in de offerte hiervoor alleen arbeidsloon gerekend, omdat [gedaagde] zelf voor de levering van de glaslatten zou zorgen.
2.4.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] de glaslatten echter niet (allemaal) vervangen. Dit heeft hij bij [eiser] gemeld in zijn e-mails van 13 april 2023 en 31 augustus 2023. [eiser] heeft niet op deze e-mails gereageerd en is ook in de dagvaarding niet op dit punt ingegaan. Pas op zitting heeft [eiser] dit standpunt van [gedaagde] betwist door te zeggen dat zij 20 tot 25 glaslatten heeft bevestigd. Dat is te laat. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan het standpunt van [eiser] .
2.5.
De kantonrechter zal bepalen dat [gedaagde] de helft van het bedrag voor het bevestigen van de glaslatten moet betalen. Dat komt omdat [gedaagde] op zitting heeft toegelicht dat [eiser] wel een paar glaslatten aan de bovenzijde heeft geplaatst, maar dat de glaslatten aan de onderzijde van het huis al bevestigd waren door een derde.
2.6.
Het voorgaande betekent dat € 462,00 (€ 924,00 : 2) van het bedrag uit de offerte moet worden afgetrokken. Daarom moet [gedaagde] voor het buitenschilderwerk in totaal een bedrag van € 6.509,23 (€ 6.433,77 - € 462,00 + 9% BTW) betalen.
[gedaagde] moet € 6.655,77 betalen voor het binnenschilderwerk
2.7.
In de offerte staat dat [gedaagde] € 6.106,21 (exclusief BTW) voor het binnenschilderwerk moet betalen. Onderdeel van het binnenschilderwerk was een stelpost voor het schilderen van vijf deuren in het huis van [gedaagde] . Dat sprake was van een stelpost blijkt uit de e-mail van [gedaagde] aan [eiser] van 28 mei 2022 die is overgelegd als onderdeel van productie 2 bij de dagvaarding. Hiervoor heeft [eiser] een bedrag van € 750,00 gerekend. [gedaagde] heeft naar voren gebracht dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de optie om de vijf binnendeuren in zijn huis te laten schilderen en dat [eiser] dit werk ook niet heeft uitgevoerd. De stelplicht van dat laatste ligt bij [gedaagde] , maar hij heeft zijn stelling niet (voldoende) onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij gesteld dat hij navraag heeft gedaan bij een medewerker van het bedrijf [bedrijf] en dat die medewerker bevestigde dat de deuren niet waren geschilderd. Deze stelling van [gedaagde] is niet genoeg om te bepalen dat hij niet hoeft te betalen voor het schilderen van de deuren. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om aan te tonen dat de deuren daadwerkelijk niet zijn geschilderd, bijvoorbeeld door een verklaring van de medewerker van [bedrijf] over te leggen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Daarom moet hij wel betalen voor het schilderwerk aan de vijf deuren. Inclusief 9% BTW gaat het voor het binnenschilderwerk dus in totaal om een bedrag van € 6.655,77.
[gedaagde] moet € 878,68 aan meerwerkuren betalen
2.8.
Naast het overeengekomen schilderwerk aan de binnen- en buitenkant van het huis, heeft [eiser] ook meerwerkuren gemaakt. Nadat [eiser] de rabatdelen van de woning van [gedaagde] had geschilderd, wilde [gedaagde] namelijk dat de kleur werd gewijzigd. [eiser] heeft de rabatdelen daarom overgeschilderd. Op de factuur staat dat voor deze meerwerkuren een bedrag van € 1.569,60 aan meerwerkkosten in rekening is gebracht. Dit bedrag is gebaseerd op dertig meerwerkuren van € 48,00 per uur, met 9% BTW.
2.9.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiser] haar meerwerkuren niet heeft bijgehouden en ook niet heeft kunnen aantonen dat daadwerkelijk dertig uren zijn gemaakt. [gedaagde] heeft betwist dat [eiser] dit aantal uren extra heeft gewerkt. Volgens hem heeft [eiser] maar twaalf uur meerwerkuren gemaakt. In het licht van deze betwisting heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij terecht dertig uren aan meerwerk bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht. Daarom zal de kantonrechter bepalen dat [gedaagde] voor twaalf meerwerkuren moet betalen, namelijk € 48,00 x 12 = € 576,00 (exclusief BTW).
2.10.
[gedaagde] heeft in zijn eigen berekening aangegeven ook te betalen voor de verf die is gebruikt bij het overschilderen van de rabatdelen. Hiervoor rekent [gedaagde] € 230,13. [eiser] heeft de hoogte van dit bedrag niet betwist. Daarom stelt de kantonrechter de kosten voor de verf vast op dit bedrag.
2.11.
Over het totaalbedrag van € 806,13 (€ 576,00 + € 230,13) wordt 9% BTW gerekend. Dat betekent dat [gedaagde] in totaal € 878,68 moet betalen voor de meerwerkuren en bijkomende verfkosten.
Er wordt geen bedrag van € 1.500,00 in mindering gebracht op de vordering
2.12.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat er nog andere werkzaamheden zijn die wel op de offerte staan genoemd, maar niet zijn uitgevoerd door [eiser] , waardoor slechte kwaliteit en slijtage al zichtbaar zijn. Volgens [gedaagde] zou daarom € 1.500,00 in mindering moeten worden gebracht op het bedrag dat hij moet betalen. De kantonrechter gaat hier niet in mee. [gedaagde] heeft zijn stelling niet voldoende onderbouwd en ook niet uitgelegd waarom het bedrag op € 1.500,00 zou moeten worden vastgesteld.
2.13.
Dat geldt ook voor het geval hij met deze stelling doelde op de werkzaamheden die hij heeft genoemd in zijn e-mail aan [eiser] van 13 april 2023. In deze e-mail aan [eiser] schreef hij dat [eiser] 1) het houtwerk en de wanden niet heeft geplamuurd, 2) de plinten, kozijnen, deurkozijnen, trap(leuning) en achterdeuren niet heeft geschuurd en niet twee keer geverfd, en 3) de wanden niet heeft bewerkt met zijdeglans. Ook hiervan ligt de stelplicht bij [gedaagde] . Hij heeft deze stelling echter niet onderbouwd en heeft deze punten ook niet genoemd in zijn latere e-mail aan [eiser] van 31 augustus 2023, waarin hij heeft uitgewerkt voor welke werkzaamheden hij bereid is te betalen. Daarom moet [gedaagde] ook voor deze werkzaamheden betalen. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan het standpunt van [gedaagde] dat een bedrag van € 1.500,00 in mindering moet worden gebracht op de factuur.
[eiser] moet de schade van [gedaagde] vergoeden
2.14.
Aan de woning van [gedaagde] zijn Trespa-panelen bevestigd. Trespa-panelen staan erom bekend dat zij onderhoudsvrij zijn en dat zij daarom niet geschilderd hoeven te worden. De schilder van [eiser] heeft de panelen echter wel geschilderd, terwijl van hem mocht worden verwacht dat hij zorgvuldig en vakbekwaam te werk zou gaan en [gedaagde] zou waarschuwen voor de gevolgen van het schilderen hiervan. Door het overschilderen van de panelen is bij [gedaagde] schade ontstaan. [gedaagde] heeft een rapport van Dekra overgelegd waarin staat dat de schade door een expert is begroot op basis van de herstelkosten, namelijk € 9.946,39. Van dit bedrag heeft de verzekeraar (van de schilder die door [eiser] was ingeschakeld) € 7.496,48 aan [gedaagde] uitgekeerd. Het resterende bedrag van € 2.449,91 werd niet gedekt door de polis, waardoor [gedaagde] dat bedrag niet vergoed heeft gekregen.
2.15.
In zijn e-mail van 31 augustus 2023 aan [eiser] heeft [gedaagde] gesteld dat hij vindt dat het schadebedrag van € 9.946,39 voor rekening van [eiser] moet komen. [eiser] heeft toegezegd de kosten voor het vervangen van de Trespa-platen door een derde te vergoeden. Deze toezegging moet worden gelijkgesteld aan de erkenning van aansprakelijkheid. Volgens artikel 7:759 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moest [gedaagde] in principe wel eerst aan [eiser] de gelegenheid geven om de gebreken binnen een redelijke termijn te herstellen, tenzij dat niet van [gedaagde] kon worden gevergd.
2.16.
De kantonrechter is van oordeel dat van [gedaagde] niet meer in redelijkheid kon worden verwacht dat hij de schilders van [eiser] opnieuw toe zou laten in zijn huis om de schade door hen te laten herstellen. [gedaagde] is namelijk zijn vertrouwen in [eiser] verloren na de onredelijke opstelling van [eiser] in de schadekwestie. [gedaagde] heeft meerdere e-mails naar [eiser] gestuurd over de afhandeling van de schade, maar daarop heeft [eiser] steeds niet gereageerd. Vervolgens gaf [eiser] aan dat zij de schade los van de factuur wilde behandelen. [eiser] heeft toen geprobeerd betaling van het volledige bedrag op de factuur af te dwingen via een incassobureau. Daar hoefde [gedaagde] niet mee in te stemmen. Het voorgaande betekent dat [eiser] aansprakelijk is voor de herstelkosten en dat is het bedrag van € 9.946,39, verminderd met het bedrag van € 7.496,48 dat al door de verzekeraar is uitgekeerd. Daarom zal de kantonrechter € 2.449,01 in mindering brengen op de factuur.
De hoofdsom wordt met 25% verminderd
2.17.
Als laatste punt heeft [gedaagde] aangevoerd dat de hoofdsom met 25% moet worden verminderd, omdat [eiser] de informatieplichten niet heeft nageleefd. Bij de beoordeling van dit standpunt stelt de kantonrechter voorop dat de vordering van [eiser] is gebaseerd op een overeenkomst tussen een partij die handelt in de uitoefening van haar beroep of bedrijf ( [eiser] ) en een consument ( [gedaagde] ). Op zo’n overeenkomst zijn bepalingen van toepassing die consumenten beschermen. Als (sommige van) deze bepalingen niet zijn nageleefd, moet de kantonrechter daaraan consequenties verbinden.
2.18.
Op de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] zijn de informatieplichten van de artikelen 6:230m en 6:230v van het BW van toepassing. Eén van deze informatieplichten houdt in dat [eiser] [gedaagde] (in bijvoorbeeld de algemene voorwaarden) had moeten wijzen op het herroepingsrecht. [eiser] heeft ook niet betwist dat zij dat had moeten doen. Verder is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een uitzondering waardoor het herroepingsrecht niet van toepassing is.
2.19.
In deze zaak is niet komen vast te staan dat [eiser] [gedaagde] op het herroepingsrecht heeft gewezen. Hoewel in de offerte van [eiser] staat dat de algemene voorwaarden op de website zijn te vinden, was dat volgens [gedaagde] niet het geval. [eiser] heeft daar onvoldoende tegen ingebracht. Op de zitting heeft [eiser] nog aangevoerd dat zij een document heeft waarop is te zien dat de algemene voorwaarden op het moment van de totstandkoming van de overeenkomst wel op haar website stonden, maar dat is te laat. [eiser] heeft tussen het indienen van het standpunt van [gedaagde] in de conclusie van antwoord en de zitting vier maanden de tijd gehad om dit document in te dienen, maar dat heeft zij niet gedaan. Door dit document pas op zitting voor het eerst naar voren te brengen, heeft [gedaagde] zich hierop ook niet kunnen voorbereiden. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan het standpunt van [eiser] en oordeelt dat [eiser] de informatieplichten heeft geschonden. Gelet op de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten, vermindert de kantonrechter de hoofdsom met 25%, dat wil zeggen met € 3.933,13 (€ 15.732,53 x 25%).
Het bedrag dat [gedaagde] voor het schilderwerk moet betalen
2.20.
Uit het voorgaande volgt dat de volgende berekening kan worden gemaakt:
Offerte buitenschilderwerk incl. BTW
€ 6.509,23
Offerte binnenschilderwerk incl. BTW
€ 6.655,77
Meerwerkuren
€ 878,68
Totale som offerte en meerwerk
€ 14.043,68
Schade Trespa-panelen
- € 2.449,01
Correctie hoofdsom 25%
- € 3.933,13
Totaal
€ 7.661,55
2.21.
Dat betekent dat [gedaagde] voor het schilderwerk een bedrag van € 7.661,55 aan [eiser] verschuldigd is. Vaststaat dat [gedaagde] al een bedrag van € 8.637,69 aan [eiser] heeft betaald. Omdat dit meer is dan het bedrag dat [gedaagde] had moeten betalen, wordt de vordering van [eiser] afgewezen.
2.22.
[gedaagde] vordert daarnaast € 2.199,91 van [eiser] als vergoeding van de kosten die hij moet maken om de Trespa-panelen te laten herstellen. [eiser] heeft de hoogte van dit bedrag niet betwist. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] nog een bedrag van € 976,14 (€ 8.637,69 - € 7.661,55) aan [gedaagde] moet betalen. De vordering van [gedaagde] in reconventie wordt daarom gedeeltelijk, tot het bedrag van € 976,14, toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Het overige bedrag van de schade is al verrekend met de vordering van [eiser] in conventie en wordt daarom afgewezen.
[gedaagde] hoeft geen buitengerechtelijke kosten te betalen
2.23.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Omdat de vordering van [eiser] wordt afgewezen, is er ook geen reden om de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
2.24.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kosten worden voor de eis in conventie en in reconventie apart berekend.
2.25.
De proceskosten van [gedaagde] worden in conventie begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
745,50
2.26.
De proceskosten van [gedaagde] in reconventie bestaan alleen uit salaris. Het salaris wordt begroot op € 204,00.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
2.27.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroept instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
in reconventie
3.2.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 976,14, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 6 november 2022, tot de dag van volledige betaling;
in conventie en reconventie
3.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, voor conventie een bedrag van € 745,50 en voor reconventie een bedrag van € 204,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.