ECLI:NL:RBMNE:2024:463

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/16/567073 / KG ZA 23-666
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over onrechtmatige uitlatingen en distributieovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiseres [eiseres sub 1] B.V. de verwijdering van onrechtmatige uitlatingen die door gedaagde [gedaagde] S.R.O. op haar website zijn geplaatst. De uitlatingen betreffen beschuldigingen van fraude en phishing die de reputatie van [eiseres sub 1] en haar bestuurder [eiser sub 2] zouden schaden. De partijen hebben in het verleden een distributieovereenkomst gesloten, die op 30 augustus 2022 is geëindigd. Na de beëindiging van de overeenkomst heeft [eiseres sub 1] producten blijven verhandelen, wat door [gedaagde] als onrechtmatig wordt beschouwd. De voorzieningenrechter heeft op 30 januari 2024 uitspraak gedaan, waarbij de vordering tot verwijdering van de onrechtmatige uitlatingen is toegewezen, maar de vordering tot rectificatie is afgewezen omdat deze niet proportioneel werd geacht. In reconventie heeft [gedaagde] vorderingen ingediend die zijn afgewezen, omdat onvoldoende bewijs werd geleverd voor de gestelde onrechtmatigheden door [eiseres sub 1]. De proceskosten zijn toegewezen aan [eiseres sub 1].

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/567073 / KG ZA 23-666
Vonnis in kort geding van 30 januari 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen [eiseres sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
hierna te noemen [eiser sub 2] ,
eisende partijen in conventie,
gedaagde partijen in reconventie,
samen in mannelijk enkelvoud te noemen: [eiseres sub 1] c.s.,
advocaat: mr. J.M. Veldhuis te Utrecht,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde] S.R.O.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] (Tsjechië),
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: R.S. Schouten in Zeist.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 12,
- de conclusie van antwoord en eis in reconventie met producties 1 t/m 11,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 13 en 14,
- de mondelinge behandeling van 16 januari 2024, waarvan aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiseres sub 1] c.s.,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Op 16 januari 2024 heeft mr. J.A. Schuman, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij was, mede namens [eiseres sub 1] , aanwezig de heer [eiser sub 2] (bestuurder en eigenaar), bijgestaan door mr. J.M. Veldhuis. Verder was namens [gedaagde] aanwezig de heer [A] (Chief Business Development Officer), bijgestaan door mr. R.S. Schouten.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is besloten en aan partijen medegedeeld dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiseres sub 1] en [gedaagde] hebben op 21 augustus 2020 een distributieovereenkomst gesloten, waarbij [eiseres sub 1] binnen het gebied Benelux, Duitsland, Polen, Letland en Litouwen voor de duur van twee jaar de exclusieve distributeur werd van het product [naam] ( [.] ). Dat is [..] en is ontwikkeld door de Chinese vennootschap [bedrijfsnaam] LTD, die dit product ook produceert. [gedaagde] is een officiële tak van dit Chinese bedrijf en is gevestigd in Tsjechië. De distributieovereenkomst is op 30 augustus 2022 geëindigd en daarmee is ook een einde gekomen aan de samenwerking tussen partijen.
2.2.
[eiseres sub 1] is daarna wel in [naam] producten blijven handelen. Volgens [gedaagde] handelden [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] onrechtmatig door, onder andere, in strijd met de distributieovereenkomst gebruik te blijven maken van de website www. [gedaagde] . eu . In het voorjaar van 2023 zijn de beheerdersrechten voor deze website naar [gedaagde] gegaan en is [eiseres sub 1] gebruik gaan maken van de website www. [naam] . eu . Toch handelen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] , volgens [gedaagde] nog steeds onrechtmatig. Op enig moment in 2023 heeft [gedaagde] daarom een bericht (hierna: het Bericht) geplaatst op haar website, waarin zij waarschuwde voor fraude en phising door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] . Zij wijst er in het Bericht ook op dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] geen officiële vertegenwoordiger of partner zijn van de joint venture [joint venture] .
2.3.
[eiseres sub 1] c.s. is op 10 november 2023 achter het bestaan van het Bericht gekomen. Hij is van mening dat door het Bericht de reputatie en goede naam wordt geschaad van [eiseres sub 1] en van [eiser sub 2] persoonlijk. Er is volgens hem sprake van een onrechtmatige uitlating. Hij heeft [gedaagde] daarom gesommeerd het Bericht te verwijderen. [gedaagde] heeft vervolgens het Bericht aangepast, in die zin dat zij de naam van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] daaruit heeft verwijderd. Desondanks is er volgens [eiseres sub 1] c.s. nog steeds sprake van een onrechtmatige uitlating. Hij is daarom dit kort geding gestart waarin hij verwijdering van het Bericht vordert en een verbod op het plaatsen van soortgelijke berichten. Ook vordert hij plaatsing van een rectificatie.
2.4.
[gedaagde] heeft op haar beurt tegenvorderingen ingediend, waarin zij vordert dat het [eiseres sub 1] c.s. wordt verboden om in strijd met de distributieovereenkomst te handelen, op voor [gedaagde] nadelige wijze contact op te nemen met afnemers van [gedaagde] , overdracht van het domein www. [naam] . eu en betaling van een voorschot van € 50.000,- aan schadevergoeding.

3.De beoordeling

De vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. in conventie
3.1.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres sub 1] c.s. ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Bevoegdheid
3.2.
Omdat gedaagde een rechtspersoon is naar buitenlands recht en de vordering dus een internationaal karakter draagt, moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. De vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. vinden hun grondslag in (beweerdelijk) onrechtmatig handelen door [gedaagde] . Op grond van artikel 4 lid 1 Verordening Rome II en artikel 10:159 BW is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet. Het centrum van de belangen van [eiseres sub 1] c.s. ligt in [plaats] , Nederland, waar zij gevestigd zijn, kantoor houden en wonen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarom Nederlands recht van toepassing is. Gelet op de vestigingsplaats /woonplaats van [eiseres sub 1] c.s. is de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bevoegd. Overigens hebben partijen tijdens de zitting deze bevoegdheid bevestigd.
Spoedeisend belang
3.3.
Gelet op de aard van de vorderingen heeft [eiseres sub 1] c.s. een voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
Toetsingskader
3.4.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat door het Bericht zowel de reputatie, eer en goede naam van [eiseres sub 1] als van [eiser sub 2] persoonlijk zijn geschaad. Voor zover [eiseres sub 1] c.s. daarmee een beroep doet op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), overweegt de voorzieningenrechter dat dit beroep niet opgaat. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) blijkt dat bescherming van de reputatie pas onder artikel 8 EVRM valt wanneer de aantasting van de reputatie dusdanig (ernstig) van aard is, dat daardoor een belemmering ontstaat van het genot op het recht op respect voor het privéleven. [eiseres sub 1] c.s. stelt dat de uitlatingen in het Bericht ook zouden afstralen op andere activiteiten waarbij [eiser sub 2] betrokken is, maar heeft daarbij niet gesteld en feitelijk onderbouwd dat de aantasting van de reputatie van dusdanige aard is dat sprake is van een aantasting van het recht op het privéleven van [eiser sub 2] , anders dan waar [eiser sub 2] handelend als bestuurder van [eiseres sub 1] aan bloot gesteld wordt.
3.5.
Niettemin kan het recht van [gedaagde] op de vrijheid van meningsuiting op grond van artikel 10 lid 2 EVRM worden beperkt om een (bedrijfs- of beroepsmatige) reputatie te beschermen. Een dergelijke beperking is volgens artikel 10 lid 2 EVRM toegestaan als deze in de wet is geregeld en in een democratische samenleving nodig is, bijvoorbeeld om de goede naam en de rechten van anderen te beschermen. Van zo’n toegestane beperking is sprake als de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn (artikel 6:162 BW). Daarnaast moet de verzochte beperking proportioneel zijn.
3.6.
Bij de beantwoording van de vraag of een uitlating onrechtmatig is, moeten de wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Aan de ene kant het belang van [eiseres sub 1] c.s. om niet door publicaties te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Aan de andere kant het belang van [gedaagde] om zich waarschuwend te kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Bij de beantwoording van de vraag of aan deze voorwaarden is voldaan, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Uit jurisprudentie volgt dat de volgende factoren een rol kunnen spelen:
  • de aard van de verdenkingen en ernst van de gevolgen ten opzichte van de ernst van de misstand:
  • de mate waarin de uitlatingen steun vinden in de beschikbare feiten;
  • de mate waarin de openbaarmaking een bijdrage levert aan een (publiek) debat van algemeen belang;
  • de inhoud, vorm en gevolgen van de publicatie;
  • de mate van bekendheid van de betrokken persoon en het eerder gedrag van de betrokken persoon in verhouding tot de media.
Genoemde - niet limitatieve - omstandigheden wegen niet allen even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.
Beoordeling van het Bericht
3.7.
[eiseres sub 1] c.s. vordert onder andere verwijdering van het Bericht en rectificatie van de volgens hem onrechtmatige uitlatingen. Als de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. worden toegewezen is dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] . Voor deze gevorderde beperkingen voert [eiseres sub 1] c.s. - kort samengevat - aan dat het bericht onrechtmatig is tegenover hem, omdat de uitlatingen onjuist zijn, ernstige gevolgen hebben voor de reputatie van [eiseres sub 1] c.s. en tot financiële schade leiden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het Bericht onrechtmatig is tegenover [eiseres sub 1] c.s. Hieronder wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot dat oordeel komt.
3.8.
In het Bericht wordt gewaarschuwd voor fraude en phising en wordt de indruk gewekt dat de persoonlijke veiligheid van derden in gevaar kan komen als zij benaderd worden door een partij die niet gelieerd is aan [gedaagde] . Het gaat dus om ernstige verdenkingen. Als die verdenkingen juist zijn dan is een waarschuwing aan derden op zijn plaats, maar omdat ernstige verdenkingen ook ernstigere gevolgen meebrengen, wordt van [gedaagde] verwacht dat zij haar verdenkingen extra zorgvuldig onderbouwt.
3.9.
Volgens [gedaagde] rechtvaardigt het handelen van [eiseres sub 1] c.s. de gepubliceerde uitlatingen over fraude en phising. Zij verwijt [eiseres sub 1] c.s. in dat kader het volgende:
via een emailbericht van 17 februari 2023 is geprobeerd om de CEO van [gedaagde] de toegangscodes van de website www. [gedaagde] . eu te ontfutselen
afroming van leads uit het Europese en CIS marktgebied die aan [gedaagde] toebehoren
controle overnemen van de website door het ten onrechte niet verstrekken van toegangscodes en beheerdersrechten
onrechtmatig gebruik van het ontwerp van de website
het benaderen /wegkapen van contacten van [gedaagde]
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onderbouwing van deze verwijten door [gedaagde] onvoldoende is. Voor een nadere toelichting hierover verwijst de voorzieningenrechter naar wat daarover bij de vorderingen in reconventie is overwogen. Daar voert [gedaagde] hetzelfde feitencomplex en dezelfde argumenten aan om te onderbouwen dat [eiseres sub 1] c.s. in strijd met de distributieovereenkomst handelt.
3.10.
Verder weegt mee dat voldoende kenbaar is dat de uitlatingen in het Bericht over [eiseres sub 1] c.s. gaan. Tijdens de zitting heeft [eiseres sub 1] c.s. toegelicht dat er wereldwijd slechts tien distributeurs zijn van [naam] producten en dat er in Europa hooguit vijf vennootschappen zijn die zich actief bezig houden met het bekend maken van het merk [gedaagde] . [gedaagde] betwist dit in beperkte mate en heeft tijdens de zitting zeven Europese landen genoemd waarin een distributeur van [naam] producten gevestigd is. Daarmee is echter nog steeds sprake van een zeer beperkte groep van distributeurs en/of handelaars van [naam] producten. Het is dan ook aannemelijk dat binnen deze beperkte groep snel duidelijk zal zijn dat de waarschuwing in het Bericht alleen betrekking heeft op [eiseres sub 1] c.s. en niet op andere handelaars in [naam] producten. Daar komt bij dat [gedaagde] zelf tijdens de zitting heeft bevestigd dat de waarschuwing in het Bericht alleen betrekking heeft op [eiseres sub 1] c.s., hetgeen ook blijkt uit de eerdere versie van het Bericht, waarin de namen van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] expliciet werden genoemd. Verder is onbetwist door [eiseres sub 1] c.s. gesteld dat hij door klanten is geattendeerd op het bericht op de website van [gedaagde] . Dit bevestigt dat het inderdaad om een kleine wereld gaat en dat het voor degenen die daarbinnen opereren duidelijk is dat het bericht ziet op [eiseres sub 1] c.s.
3.11.
Omdat [eiseres sub 1] binnen dezelfde markt opereert als [gedaagde] en het Bericht daarom ook bij zakelijke partners van [eiseres sub 1] terecht zal (kunnen) komen is aannemelijk dat dit nadelige gevolgen kan hebben voor de bedrijfsvoering en reputatie van [eiseres sub 1] . Verder is niet ondenkbaar dat het bericht ook nadelige gevolgen kan hebben voor [eiser sub 2] persoonlijk, nu zijn naam door [gedaagde] in verband is gebracht met fraude. Dit zou een negatief effect kunnen hebben op de aan hem door De Nederlandse Bank verleende trustvergunning.
3.12.
De hiervoor genoemde omstandigheden leiden tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat het Bericht onrechtmatig is tegenover [eiseres sub 1] c.s. De voorzieningenrechter acht het daarom gerechtvaardigd om de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] te beperken. De vordering om [gedaagde] te gebieden het Bericht te verwijderen en verwijderd te houden wordt daarom toegewezen. Evenals de gevorderde dwangsom van € 10.000,- per dag of deel van een dag dat [gedaagde] zich niet aan dit gebod houdt, met dien verstande dat daaraan een maximum wordt verbonden van € 100.000,-.
Verbod op het plaatsen van berichten van soortgelijke strekking
3.13.
Deze vordering wijst de voorzieningenrechter af, omdat die te algemeen is geformuleerd. Het is onduidelijk wat er precies wordt bedoeld met “berichten van soortgelijke strekking” en wat de grenzen van een dergelijk verbod zijn.
Rectificaties
3.14.
[eiseres sub 1] c.s. vordert dat [gedaagde] een rectificatiebericht plaatst op haar website. Een rectificatie heeft als doel om de schade veroorzaakt door de onrechtmagie uitlatingen te herstellen. Volgens [eiseres sub 1] c.s. bestaat zijn schade uit reputatieschade en financiële schade. Dat [eiseres sub 1] en/of [eiser sub 2] daadwerkelijk schade hebben geleden is echter nauwelijks onderbouwd. [eiseres sub 1] heeft in dat verband slechts aangevoerd dat zij een aantal klanten heeft moeten uitleggen dat het Bericht onjuist is en van daadwerkelijke problemen voor [eiser sub 2] in verband met zijn andere bedrijven of de trustvergunning is ook niet gebleken. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat [eiseres sub 1] c.s. geen gerechtvaardigd belang heeft bij de gevraagde rectificatie.
3.15.
[eiseres sub 1] c.s. vordert daarnaast dat [gedaagde] wordt veroordeeld om op eigen kosten een rectificatie te plaatsen in het [tijdschrift 1] , het Russische tijdschrift [tijdschrift 2] en het Poolse tijdschrift [tijdschrift 3] . De onrechtmatige uitlatingen zijn echter niet in deze tijdschriften gepubliceerd en [eiseres sub 1] c.s. heeft niet onderbouwd waarom het nodig is dat in die bladen een rectificatie wordt geplaatst. De voorzieningenrechter acht de gevraagde rectificatie daarom niet proportioneel en wijst ook deze vordering af.
De proceskosten
3.16.
[eiseres sub 1] c.s. krijgt grotendeels gelijk. [gedaagde] wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [eiseres sub 1] c.s. aan haar moet betalen. Daarbij horen ook de kosten van de vertaling van de dagvaarding. De proceskosten van [eiseres sub 1] c.s. worden tot op heden vastgesteld op:
- dagvaarding € 129,14
- vertaling dagvaarding € 984,23
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.079,00 (tarief gemiddelde zaak)
- nakosten
€ 131,00
Totaal € 3.011,37
3.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Waarmerken Europese executoriale titel
3.18.
[eiseres sub 1] c.s. heeft verzocht dit vonnis te waarmerken als Europese executoriale titel in verband met de tenuitvoerlegging van de beslissing, waaronder de proceskostenveroordeling en eventuele dwangsom.
3.19.
In artikel 53 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (hierna: de Verordening) is bepaald dat het gerecht van oorsprong op verzoek van een belanghebbende partij het certificaat afgeeft en daarvoor het formulier in bijlage I gebruikt. Dit certificaat geldt echter alleen voor de proceskostenveroordeling in conventie en reconventie. Voor de toegewezen vordering tot oplegging van een dwangsom geldt de waarmerking niet. Artikel 55 van de Verordening bepaalt immers dat de in een lidstaat gegeven beslissingen die een veroordeling tot betaling van een dwangsom inhouden, in de aangezochte lidstaat slechts ten uitvoer kunnen worden gelegd wanneer het bedrag ervan door het gerecht van herkomst definitief is bepaald. In dit geval is er nog geen sprake van een definitief bepaald bedrag aan dwangsommen, omdat er nog geen dwangsom is verbeurd en het nog maar de vraag is of er een dwangsom verbeurd zal worden. Het certificaat wordt met dit vonnis meegestuurd.
De vorderingen van [gedaagde] in reconventie
Vordering I en II
3.20.
[gedaagde] legt aan deze vorderingen ten grondslag dat [eiseres sub 1] c.s. handelt in strijd met artikel 8 onder ii en artikel 11, van de distributieovereenkomst. Het gaat hierbij om dezelfde vijf verwijten die volgens [gedaagde] ook maken dat er sprake is van fraude en phising (zie 3.9). De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] deze verwijten onvoldoende heeft onderbouwd en dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [eiseres sub 1] in strijd handelt met de distributieovereenkomst. Voor wat betref [eiser sub 2] persoonlijk geldt dat hij geen partij is bij de overeenkomst en dat daarom geen sprake kan zijn van handelen in strijd met die overeenkomt. De verwijten worden daarom alleen besproken voor zover die betrekking hebben op [eiseres sub 1] . Dat gebeurt in de volgorde waarin de verwijten onder 3.9 zijn genoemd.
1) het emailbericht van 17 februari 2023
3.21.
[gedaagde] stelt dat de ontwerper van de website www. [gedaagde] . eu , [B] , op 17 februari 2023 een phising poging heeft gedaan. Die poging bestond eruit dat hij [C] , de CEO van [gedaagde] op wiens naam de domeinnaam www. [gedaagde] . eu staat, een e-mail heeft gestuurd waarin hij probeerde hem toegangscodes te ontfutselen. Het doel daarvan was volgens [gedaagde] om het websitebeheer en de domeinnaam aan [eiseres sub 1] over te dragen. [eiseres sub 1] c.s. betwist dat hij zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan phising. Allereerst omdat hij niet betrokken was bij het sturen van de e-mail aan [C] en verder omdat hij als beheerder al toegang had tot de website en hij die codes dus niet nodig had. Volgens [eiseres sub 1] c.s. was de reden voor het verzoek van [B] het feit dat de website naar een andere server verplaatst moest worden in verband met de migratie naar een andere server. Deze toelichting van [eiseres sub 1] c.s. is aannemelijk nu die wordt bevestigd door de tekst van de twee e-mails van [B] aan [gedaagde] (zie pagina 9 van de conclusie van antwoord, waar die berichten zijn weergegeven). Hierin deelt [B] mee dat hij de website wil migreren naar een nieuwe server en geeft hij aan wat hij daarvoor nodig heeft. Dat er sprake zou zijn van phising door [eiseres sub 1] c.s. wordt met dit e-mailbericht dan ook niet aangetoond.
2) afroming van leads
3.22.
Voorts stelt [gedaagde] dat [eiseres sub 1] gedurende 2,5 jaar, in de periode vanaf 4 februari 2020 tot 1 april 2023, in het geheim leads die afkomstig waren uit het Europese en CIS marktgebied naar zichzelf heeft geleid, waardoor [gedaagde] geen leads meer ontving uit die markten. Dit zou [A] in de zomer van 2021 ontdekt hebben, zo blijkt uit de conclusie van antwoord. De afspraak was volgens [gedaagde] dat alle leads bij [A] binnen zouden komen. Volgens [eiseres sub 1] c.s. was dat ook het geval. Hij betwist dan ook dat hij leads heeft afgetapt/afgeroomd. De oorzaak dat er weinig leads bij [gedaagde] binnenkwamen zou volgens hem kunnen liggen in het feit dat [gedaagde] weinig investeert in reclame. Ter onderbouwing van haar stelling wijst [gedaagde] op productie 10 bij de dagvaarding. Die productie betreft een stuk dat [A] op 10 januari 2024 heeft opgesteld en waarvan [eiseres sub 1] de juistheid betwist. Voor zover dat stuk al een correcte weergave bevat van de binnengekomen leads toont dat niet aan dat de oorzaak van minder binnengekomen leads ligt bij omleiding van de leads door [eiseres sub 1] . Hoe het precies zit met de leads blijft onduidelijk en kan niet uit de aanwezige stukken worden opgemaakt. Daarvoor is nader onderzoek nodig. In kort geding is daar echter geen plaats voor. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] dit verwijt, gelet op de betwisting door [eiseres sub 1] , onvoldoende heeft onderbouwd.
3) toegang tot en rechten op de website
3.23.
[eiseres sub 1] zou gedurende de looptijd van de distributieovereenkomst de controle van de website www. [gedaagde] . eu overgenomen hebben door de toegangscodes van de website niet aan [A] te verstrekken. [eiseres sub 1] betwist dat en stelt dat [A] altijd toegang heeft gehad tot de website en deze kon aanpassen. [gedaagde] wijst op een login overzicht dat [B] op 18 januari 2023 aan [A] heeft gemaild (pagina 7 van de conclusie van antwoord). Daarop is te zien dat [eiser sub 2] en [A] beiden “administrator” zijn en dus dezelfde toegang en rechten tot de website hebben. Uit het bijbehorende e-mailbericht van [B] kan echter afgeleid worden dat het gaat om een recente aanpassing van de status van [A] . Dit is gedaan naar aanleiding van een verzoek van [A] die op 12 januari 2023 tot de ontdekking was gekomen dat hij niet dezelfde toegang en rechten had als [eiser sub 2] . Wellicht heeft [A] dus niet altijd de rechten van administrator gehad, maar uit het overzicht en de mail volgt niet dat [eiseres sub 1] hiervoor verantwoordelijk is en dat zij er met opzet voor heeft gezorgd dat [A] geen toegang had tot de website. Overigens is onduidelijk wat de status van [A] was vóór de aanpassing en of die status toegang gaf tot de website en tot het doen van aanpassingen. Wellicht bood die status ook die mogelijkheid en had [A] , zoals [eiseres sub 1] stelt, inderdaad toegang tot de website en kon hij die aanpassen. Kortom, het blijft onduidelijk hoe de situatie in die periode daadwerkelijk was, zodat hiermee het verwijt dat [gedaagde] [eiseres sub 1] maakt onvoldoende onderbouwd is.
4) onrechtmatig gebruik van (het ontwerp van) de website
3.24.
Na afloop van de distributieovereenkomst is [eiseres sub 1] de website onrechtmatig blijven gebruiken, zo stelt [gedaagde] . Volgens haar rust de eigendom van de website www. [gedaagde] . eu op grond van artikel 11 van de distributieovereenkomst bij [gedaagde] . In dat artikel zijn partijen overeengekomen dat tegen een overeengekomen fee in opdracht van [gedaagde] een lokale versie van de website www. [gedaagde] . eu ontwikkeld zou worden. Daarbij is over de eigendom overeengekomen:
“Party A stays an exclusive owner of the [gedaagde] . eu web-site and its content, including that was provided by the Party B and other partners.”
Niet in geschil is dat partijen zijn afgeweken van dit artikel en andere afspraken hebben gemaakt. Die afspraken zijn niet schriftelijk vastgelegd en partijen hebben een verschillende versie van de afspraken. Zo is volgens [gedaagde] op aandringen van [eiseres sub 1] afgesproken dat de website www. [gedaagde] . eu opnieuw ontworpen zou worden door een door haar aangedragen deskundige partij. [gedaagde] en [eiseres sub 1] zouden dit project samen uitvoeren en [gedaagde] zou daar een bedrag van € 3.500 aan meebetalen. Zij wijst in dit verband op een factuur van 18 november 2020 (pagina 6 van de conclusie van antwoord) waarop een bedrag van € 3.500,- onder vermelding van ‘discount’ is gecrediteerd. Dat het gaat om betaling voor het ontwerp van de website blijkt hier niet uit. In de versie van [eiseres sub 1] is het juist [gedaagde] die aandrong op een nieuwe website en is dat de reden dat artikel 11 in de distributieovereenkomst is opgenomen. Alleen voor die situatie is volgens haar afgesproken dat de eigendom van de website bij [gedaagde] zou liggen en die situatie doet zich niet voor, want na het sluiten van de overeenkomst bleek dat [gedaagde] niet voldoende geld had voor een herontwerp. Daarom is afgesproken dat [eiseres sub 1] het ontwerp zou laten maken en de kosten daarvan zou voorschieten. Na de oplevering zouden die kosten 50/50 gedeeld worden, maar [gedaagde] heeft niets betaald. De factuur waar [gedaagde] naar verwijst heeft volgens haar geen betrekking op de kosten voor het ontwerp van de website. Ook is niet afgesproken dat de IE-rechten op het ontwerp aan [gedaagde] zouden worden overgedragen.
Nu partijen zulke uiteenlopende versies hebben over de afspraken en de gang van zaken over het ontwerp van de website en er geen (overtuigende) stukken zijn overgelegd waaruit blijkt welke versie gevolgd moet worden of het meest aannemelijk is, zal ook hiervoor nader onderzoek nodig zijn. Zoals hiervoor al meerdere keren is overwogen kan dat niet in kort geding.
3.25.
Omdat niet duidelijk is geworden welke afspraken [eiseres sub 1] en [gedaagde] hebben gemaakt over de eigendom van de website www. [gedaagde] . eu en het dus ook mogelijk is dat de rechten daarvan bij [eiseres sub 1] liggen, is door [gedaagde] ook onvoldoende onderbouwd dat [eiseres sub 1] het ontwerp van de website onrechtmatig heeft gebruikt voor de later door haar opgerichte website www. [gedaagde] . eu .
5) het benaderen /wegkapen van contacten van [gedaagde]
3.26.
[eiseres sub 1] c.s. schiet volgens [gedaagde] onder haar duiven. [eiseres sub 1] c.s. zou namelijk contact hebben opgenomen met contacten/distributeurs van [gedaagde] met het doel zich die als klant toe te eigenen. [gedaagde] onderbouwt deze stelling slechts met één concreet voorbeeld. In dat voorbeeld gaat het om een Cypriotische distributeur die benaderd zou zijn door [eiseres sub 1] . Dat zou blijken uit het Whatsapp bericht dat deze distributeur aan [gedaagde] heeft gestuurd. Een deel van dit bericht is te zien op pagina 10 van de conclusie van antwoord en daarin valt te lezen dat de distributeur meedeelt dat hij een e-mail heeft ontvangen van [letteraanduiding 1/letteraanduiding 2] @ [naam] . eu . [eiseres sub 1] betwist dat zij deze distributeur heeft benaderd. Zij stelt dat zij in eerste instantie door de Cypriotische distributeur is benaderd en dat het bericht waarnaar [gedaagde] verwijst daar een reactie op is. Dat blijkt volgens haar uit een ander Whatsapp bericht van de Cypriotische distributeur en dan met name uit de woorden
“I tried to initiate a conversation with him via email”. Dit bericht maakt deel uit van de Whatsapp conversatie tussen [gedaagde] en de distributeur, waarvan ook het door [gedaagde] aangehaalde bericht deel uitmaakt. Gelet op de context waarin deze woorden zijn geplaatst zouden deze woorden ook anders uitgelegd kunnen worden. Wat de distributeur precies bedoeld heeft met zijn berichten blijft onduidelijk nu geen van beide partijen een nadere en overtuigende onderbouwing heeft gegeven van zijn eigen interpretatie van de Whatsapp conversatie. Daarvoor is in dit kort geding ook geen plaats meer. De voorzieningenrechter moet het dus doen met de informatie die nu aanwezig is. Op basis daarvan is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] dit voorbeeld, gelet op de betwisting door [eiseres sub 1] , niet voldoende heeft onderbouwd. Met dit enkele en niet voldoende onderbouwde voorbeeld is dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiseres sub 1] contacten van [gedaagde] wegkaapt.
3.27.
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat [gedaagde] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiseres sub 1] handelt in strijd met de distributieovereenkomst. Vordering I wordt daarom afgewezen. Hetzelfde geldt voor de subsidiaire vordering om [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] te verbieden zich uit te geven voor [gedaagde] of de indruk te wekken dat zij aan [gedaagde] gelieerd zijn. [gedaagde] heeft geen enkel bewijs overgelegd waaruit blijkt dat daarvan sprake is.
3.28.
In vordering II vordert [gedaagde] om [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] te verbieden om op voor [gedaagde] nadelige wijze contact op te nemen met partijen die als contactpersoon op de website van [gedaagde] vermeld staan en met andere bestaande en toekomstige afnemers van [gedaagde] . Ook deze vordering wordt afgewezen. Er is immers niet gebleken dat er sprake is van voorvallen die een dergelijke maatregel noodzakelijk maken. [gedaagde] heeft slechts een enkel concreet voorbeeld gegeven van een contact dat door [eiseres sub 1] c.s. benaderd zou zijn en dat is door [eiseres sub 1] voldoende betwist (zie 3.26).
Vordering III
3.29.
[gedaagde] vordert primair overdracht van het domein www. [naam] . eu aan haar. Zij stelt dat [eiseres sub 1] c.s. met deze naam een directe inbreuk maakt op de naam van [gedaagde] en daarmee verwarring creëert in de markt. Vooral nu [eiseres sub 1] op haar website dezelfde foto’s of foto’s van dezelfde materialen gebruikt als [gedaagde] . [eiseres sub 1] c.s. voert hier allereerst tegen aan dat de domeinnaam niet op naam van [eiser sub 2] staat en dat hij daarom niet veroordeeld kan worden tot overdracht daarvan. De voorzieningenrechter volgt [eiseres sub 1] c.s. hierin en wijst de vordering voor zover die gericht is tegen [eiser sub 2] om die reden af.
3.30.
[eiseres sub 1] voert verder aan dat zij sinds de distributieovereenkomst is geëindigd, haar producten net als [gedaagde] rechtstreeks afneemt van de Chinese vennootschap (de producent). Evenals alle andere distributeurs van [naam] producten, heeft zij toestemming van de Chinese vennootschap om foto’s van de officiële website te gebruiken voor haar eigen website. De Chinese vennootschap bezit alle rechten en staat ook toe dat [eiseres sub 1] de naam [naam] , hetgeen de naam is van de te verkopen producten, gebruikt, zo heeft zij ter zitting gesteld. Of deze toestemming daadwerkelijk is verleend toont [eiseres sub 1] niet aan, maar dat is niet relevant voor de beoordeling van de vraag of [eiseres sub 1] inbreuk maakt op de naam [gedaagde] . Daarvoor is van belang dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij exclusieve rechten heeft op de naam ‘ [gedaagde] ’ of ‘ [naam] ’ en welke rechten dat dan zouden zijn. Dat [gedaagde] merkenrechten bezit op de naam [gedaagde] (of [naam] ) is niet gebleken. Ook een beroep op handelsnaamrechten faalt (zie hieronder in 3.31). Als [gedaagde] dergelijke exclusieve rechten niet bezit dan kan [eiseres sub 1] daar ook geen inbreuk op maken en kan dat er niet toe leiden dat [eiseres sub 1] de domeinnaam moet overdragen aan [gedaagde] . Overigens is het nog maar de vraag of [eiseres sub 1] veroordeeld kan worden om de domeinnaam over te dragen. Het is geen zakelijk recht dat overgedragen kan worden.
3.31.
[gedaagde] stelt in dit verband nog dat in strijd is gehandeld met artikel 5 van de Handelsnaamwet. Zij stelt echter niet dat de naam “ [gedaagde] ” (of ” [naam] ”) haar handelsnaam is, die door haar in Nederland wordt gevoerd en dat de door haar gevoerde handelsnaam in Nederland bij het in aanmerking komende publiek beschermenswaardige bekendheid (zodanig dat daardoor verwarring is te duchten) geniet.
3.32.
Daarnaast heeft [gedaagde] niet voldoende onderbouwd dat het gebruik van de domeinnaam in strijd is met artikel 8, onder ii van de distributieovereenkomst. Uit het artikel zelf blijkt onvoldoende duidelijk dat het gebruik van de domeinnaam daaronder valt.
3.33.
Uit het voorgaande volgt dat de primaire vordering moet worden afgewezen. Ook de subsidiaire vordering wordt afgewezen. Daarin vordert [gedaagde] om [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] te veroordelen om het vertonen van informatie op de website www. [naam] . eu te staken totdat er een uitspraak is van een bodemrechter. De voorzieningenrechter ziet geen enkele reden voor een dergelijk verbod. [eiseres sub 1] verkoopt via haar website het product [naam] en mag daarom de naam van dat product op haar website gebruiken. [eiser sub 2] is niet als privé persoon bij de website betrokken. De vordering tegen hem persoonlijk moet om die reden worden afgewezen.
Vordering IV: voorschot op schadevergoeding
3.34.
[gedaagde] vordert een voorschot op schadevergoeding van € 50.000,-. Nog daargelaten dat een kort geding zich in beginsel niet leent voor toewijzing van een dergelijke geldvordering, heeft [gedaagde] deze schade op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Bovendien is in dit geval een reëel risico aanwezig dat [gedaagde] dit voorschot niet terug zal kunnen betalen als een rechter in een eventuele bodemprocedure tot het oordeel komt dat zij geen recht heeft op dit bedrag. [gedaagde] heeft immers zelf tijdens de zitting meegedeeld dat zij economisch in een lastige positie verkeert. Verder heeft [gedaagde] niet gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij deze vordering en is dat wel door [eiseres sub 1] c.s. betwist.
Deze vordering wordt daarom afgewezen.
De proceskosten
3.35.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom ook in reconventie de proceskosten van [eiseres sub 1] c.s. betalen. Deze kosten worden vastgesteld op € 670,50 en bestaan uit € 539,50 aan salariskosten voor de advocaat en € 131,- aan nakosten. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie is het liquidatietarief bepaald op een half punt.
3.36.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
4.1.
gebiedt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis het volgende bericht van haar website te verwijderen en verwijderd te houden
(* het bericht dat hier stond is in verband met het anonimiseren niet gepubliceerd)
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.011,37, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 90,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 670,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 90,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.8.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.