In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Cazas Wonen en een huurder. Cazas vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat zij meende dat de huurder, [gedaagde], niet zijn hoofdverblijf in de woning had. De huurovereenkomst, die op 8 december 2016 was gesloten, bevatte een bepaling die de huurder verplichtte om zijn hoofdverblijf in het gehuurde te hebben. Cazas had vermoedens dat de huurder niet in de woning verbleef, gebaseerd op laag energie- en waterverbruik en meldingen van omwonenden. De huurder voerde aan dat hij als internationaal vrachtwagenchauffeur vaak afwezig was, maar dat de woning voor hem een veilige basis vormde.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Cazas afgewezen. De rechter oordeelde dat niet voldoende bewijs was geleverd dat de huurder tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter benadrukte dat Cazas als sociale verhuurder ook rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van de huurder. De huurder had verklaard dat hij de woning gebruikte als zijn hoofdverblijf, ondanks zijn afwezigheid door werk. De rechter concludeerde dat de belangen van de huurder niet voldoende waren meegewogen door Cazas, wat leidde tot de afwijzing van de vorderingen. Cazas werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van de huurder.