In deze zaak heeft de kantonrechter op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen drie partijen over een leaseovereenkomst voor een koffieautomaat. De eiser, [procesdeelnemer I] B.V., had een leaseovereenkomst gesloten met [procesdeelnemer III], waarbij [procesdeelnemer II] als tussenpersoon fungeerde. De gedaagde, [procesdeelnemer III], stelde dat hij gedwaald had bij het sluiten van de overeenkomst, omdat hij niet goed geïnformeerd was over de inhoud en de gevolgen van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat [procesdeelnemer III] inderdaad een onjuiste voorstelling van zaken had en dat [procesdeelnemer II] hem niet had ingelicht over het feit dat de overeenkomst een herfinanciering inhield. Hierdoor werd de leaseovereenkomst vernietigd op grond van dwaling, zoals bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter wees de vordering van [procesdeelnemer I] tot betaling van huurtermijnen af en droeg [procesdeelnemer III] op om de koffieautomaat terug te geven aan [procesdeelnemer I]. Tevens werd [procesdeelnemer I] veroordeeld in de proceskosten van [procesdeelnemer III].