ECLI:NL:RBMNE:2024:4620

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
10366166 \ UC EXPL 23-1431 VL/58599
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst door dwaling bij het sluiten van een driepartijenovereenkomst voor een koffieautomaat

In deze zaak heeft de kantonrechter op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen drie partijen over een leaseovereenkomst voor een koffieautomaat. De eiser, [procesdeelnemer I] B.V., had een leaseovereenkomst gesloten met [procesdeelnemer III], waarbij [procesdeelnemer II] als tussenpersoon fungeerde. De gedaagde, [procesdeelnemer III], stelde dat hij gedwaald had bij het sluiten van de overeenkomst, omdat hij niet goed geïnformeerd was over de inhoud en de gevolgen van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat [procesdeelnemer III] inderdaad een onjuiste voorstelling van zaken had en dat [procesdeelnemer II] hem niet had ingelicht over het feit dat de overeenkomst een herfinanciering inhield. Hierdoor werd de leaseovereenkomst vernietigd op grond van dwaling, zoals bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter wees de vordering van [procesdeelnemer I] tot betaling van huurtermijnen af en droeg [procesdeelnemer III] op om de koffieautomaat terug te geven aan [procesdeelnemer I]. Tevens werd [procesdeelnemer I] veroordeeld in de proceskosten van [procesdeelnemer III].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10366166 UC EXPL 23-1431 VL/58599
Vonnis van 31 juli 2024
inzake
[procesdeelnemer I] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [procesdeelnemer I] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R. Arnoldus en mr. G.A. van Hemert,
en de op de voet van artikel 118 Rv opgeroepen partij:
[procesdeelnemer II] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: [procesdeelnemer II] ,
vertegenwoordigd door: [A] .
tegen:
[procesdeelnemer III] , handelende onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [procesdeelnemer III] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. [.] en de heer [B] ,

1.De (verdere) procedure

1.1.
Dit vonnis is een vervolg op het tussenvonnis dat op 8 november 2023 in deze zaak is uitgesproken. Ingevolge dit tussenvonnis heeft [procesdeelnemer III] op 12 december 2023 [procesdeelnemer II] gedagvaard voor de kantonrechter [1] . Daardoor is [procesdeelnemer II] partij geworden in deze procedure. [procesdeelnemer II] heeft op 1 maart 2024 schriftelijk op de dagvaarding gereageerd. Vervolgens heeft de kantonrechter een (tweede) mondelinge behandeling bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 19 juni 2024 plaatsgevonden. Aan de zijde van [procesdeelnemer I] waren mr. R. Arnoldus en mr. G.A. van Hemert aanwezig. [procesdeelnemer III] was zelf aanwezig, bijgestaan door de heer [B] . Aan de zijde van [procesdeelnemer II] was de heer [A] , relatiemanager (hierna: [A] ), aanwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken. De kantonrechter heeft tenslotte bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.De (verdere) beoordeling

2.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [procesdeelnemer III] heeft gedwaald in de zin van artikel 6:228 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en zal de leaseovereenkomst tussen [procesdeelnemer I] , [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] van 21 mei 2021 (hierna: de leaseovereenkomst) vernietigen. De vorderingen van [procesdeelnemer I] zullen daarom grotendeels worden afgewezen. Dit wordt hieronder toegelicht.
Het beroep van [procesdeelnemer III] op dwaling slaagt
2.2.
Voor een geslaagd beroep op dwaling in de zin van artikel 6:228 lid 1 sub b BW is vereist dat:
  • [procesdeelnemer III] een onjuiste voorstelling van zaken had bij het sluiten van de leaseovereenkomst;
  • [procesdeelnemer III] de leaseovereenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten;
  • [procesdeelnemer II] (of [procesdeelnemer I] ) [procesdeelnemer III] had moeten inlichten over hetgeen waarover [procesdeelnemer III] dwaalde.
2.3.
De kantonrechter acht het voor de beoordeling of sprake is van dwaling van belang wat zich heeft afgespeeld voorafgaand aan de leaseovereenkomst. Daarom wordt dit eerst kort besproken. Daarna zal de kantonrechter beoordelen of aan de vereisten voor dwaling is voldaan.
Wat voorafging aan de leaseovereenkomst tussen [procesdeelnemer I] , [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II]
2.4.
De kantonrechter heeft uit de stukken en uit wat bij de mondelinge behandelingen naar voren is gekomen het volgende afgeleid uit de stellingen die door partijen zijn ingenomen en niet of onvoldoende zijn weersproken.
2.4.1.
[procesdeelnemer III] kan geen Nederlands lezen of schrijven en spreekt het gebrekkig. Hij kan wel redelijk goed begrijpen wat men in het Nederlands tegen hem zegt.
2.4.2.
Op 5 november 2019 kwam in de kapperszaak van [procesdeelnemer III] een vertegenwoordiger van [procesdeelnemer II] binnen die aan [procesdeelnemer III] een koffieautomaat aanbood, waarmee [procesdeelnemer III] volledig ontzorgd zou worden: de koffieautomaat zou worden neergezet, door [procesdeelnemer II] (‘preventief’) worden onderhouden en [procesdeelnemer II] zou ook de koffiebonen leveren. [procesdeelnemer III] zou dus geen omkijken meer hebben naar het verstrekken van koffie aan zijn klanten in zijn kapperszaak. [A] verklaarde ter zitting dat de transportkosten, instelkosten en instructiekosten t.w.v. € 550 zijn weggestreept, om [procesdeelnemer III] over de streep te trekken. [procesdeelnemer III] had hier wel oren naar en heeft de overeenkomst [2] op basis van deze informatie getekend, zonder zich verder in de tekst van hetgeen hij tekende te verdiepen. Dat kon hij ook niet, want hij kon het niet lezen. Uit de inhoud van deze overeenkomst volgde dat [procesdeelnemer III] voor een bedrag van € 145 per maand een koffieautomaat en koffiebonen geleverd zou krijgen van [procesdeelnemer II] . De looptijd van het contract was 24 kwartalen en de overnameprijs van de koffieautomaat zou maximaal € 250 bedragen.
2.4.3.
Op 20 november 2019 heeft [procesdeelnemer III] vervolgens een leasecontract met [onderneming] N.V. (hierna: [onderneming] ) en [procesdeelnemer II] ondertekend, op basis waarvan € 41 van voornoemde bedrag van € 145 (per automatische incasso) aan [onderneming] betaald zou worden en een ‘Top HSC’ koffieautomaat aan [procesdeelnemer III] zou worden geleverd. [3] [procesdeelnemer III] betaalde uiteindelijk dus maandelijks € 41 aan [onderneming] en € 104 aan [procesdeelnemer II] . [procesdeelnemer III] wist of had in ieder geval moeten weten dat hij zowel met [procesdeelnemer II] als met [onderneming] een overeenkomst sloot, aangezien hij eerst op 5 november 2019 een overeenkomst tekende waar ‘ [procesdeelnemer II] ’ boven stond en vervolgens op 20 november 2019 een overeenkomst tekende waar ‘ [onderneming] ’ boven stond.
2.4.4.
Vaststaat dat de ‘Top HSC’ koffieautomaat op een gegeven moment niet werkte en daarom door [procesdeelnemer II] werd omgeruild met een ‘Jura WE8’ koffieautomaat (hierna: de koffieautomaat). In december 2020 kreeg de koffieautomaat een storing, waarna deze ter reparatie naar [plaats] is gebracht. Hiervoor heeft [procesdeelnemer II] € 475 aan [procesdeelnemer III] in rekening gebracht. [procesdeelnemer III] weigerde deze factuur te betalen, omdat hij van mening was dat het onderhoud van de koffieautomaat bij de overeenkomst met [procesdeelnemer II] zat inbegrepen. [A] heeft ter zitting verklaard dat [procesdeelnemer II] zelf werknemers in dienst heeft die in 80% van de gevallen een storing kunnen verhelpen, maar wanneer zij dit niet kunnen de kosten die [procesdeelnemer II] moet maken voor het verhelpen van storingen worden doorberekend aan de klant. Volgens [procesdeelnemer II] staat dit in de algemene voorwaarden die horen bij de overeenkomst die [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben gesloten. Daarbij is dit in de mail van 5 mei 2021 [4] van [C] (werkzaam bij [procesdeelnemer II] ) aan [procesdeelnemer III] nog eens duidelijk uitgelegd, aldus [procesdeelnemer II] .
2.4.5.
Boven de overeenkomst tussen [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] van 5 november 2019 staat ‘All-in Huurovereenkomst’. Dit wekt de indruk dat het onderhoud van de koffieautomaat bij de overeenkomst zit inbegrepen. Dat kosten kunnen worden doorberekend aan de klant, volgt in ieder geval niet uit de tekst van de overeenkomst. [procesdeelnemer II] stelt dat dit volgt uit de algemene voorwaarden bij de overeenkomst, maar [procesdeelnemer III] betwist dat hij deze algemene voorwaarden heeft gekregen. [A] verklaarde ter zitting dat hij niet wist of de betreffende medewerker op 5 november 2019 de algemene voorwaarden aan [procesdeelnemer III] ter hand heeft gesteld, maar dat dit normaal gesproken wel gebeurt. De kantonrechter is van oordeel dat dit onvoldoende is om vast te kunnen stellen dat de algemene voorwaarden aan [procesdeelnemer III] ter hand zijn gesteld, waardoor deze geen onderdeel zijn geworden van de overeenkomst. De uitleg in de mail van [C] van 5 mei 2021 dat de reparatiekosten voor rekening van [procesdeelnemer III] kwamen, maakt dit niet anders, omdat die mail na het tot stand komen van de overeenkomst is gestuurd. Daarmee kan dus niet eenzijdig de inhoud van de op 5 november 2019 gesloten overeenkomst tussen [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] worden aangevuld of gewijzigd.
[procesdeelnemer III] had een onjuiste voorstelling van zaken
2.5.
[procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] werden het niet eens over de kosten van de reparatie van de koffieautomaat en de mail van 5 mei 2021 van [C] aan [procesdeelnemer III] leidde niet tot een bevredigende oplossing. [procesdeelnemer II] bleef er namelijk bij dat [procesdeelnemer III] de reparatiekosten moest betalen en [procesdeelnemer III] bleef het daar niet mee eens. Daar had [procesdeelnemer III] gelijk in want uit wat hiervoor in punt 2.4.5. is overwogen, volgt dat [procesdeelnemer III] erop mocht vertrouwen dat hij geen reparatiekosten verschuldigd was. De reparatiekosten mochten dus niet aan hem worden doorberekend en hij maakte dus terecht bezwaar tegen de door [procesdeelnemer II] gestuurde factuur.
2.6.
Mede hierdoor raakte het vertrouwen van [procesdeelnemer III] in [procesdeelnemer II] verslechterd en [procesdeelnemer III] is gestopt met de betaling van de maandelijkse termijnen aan zowel [procesdeelnemer II] als [onderneming] . [procesdeelnemer II] heeft [procesdeelnemer III] uiteindelijk een nieuw contract aangeboden (de leaseovereenkomst), op basis waarvan [procesdeelnemer II] de openstaande leasetermijnen aan [onderneming] zou afbetalen. Daarmee was [procesdeelnemer III] akkoord, dit heeft hij ter zitting erkend. Wat [procesdeelnemer III] echter niet wist, was dat hij met dit nieuwe contract vast zou zitten aan een nieuwe financiering, dit keer met [procesdeelnemer I] als partij, waarin geen enkel onderhoud aan de koffieautomaat meer zat inbegrepen waarbij ook de factuur die hij niet had willen betalen werd meegefinancierd, een volledige afkoopsom aan [onderneming] voor de resterende looptijd van de eerste overeenkomst was opgenomen en sprake was van een financiering van een nieuwe koffieautomaat. De omvang van de schuld die [procesdeelnemer III] daarmee aanging was enorm, namelijk € 7.350, maar was voor [procesdeelnemer III] op geen enkele manier kenbaar. Op de leaseovereenkomst staat namelijk niet dat een bedrag gefinancierd werd. Alleen de hoogte van de huurtermijn die [procesdeelnemer III] moest gaan betalen staat vermeld. In die huurtermijn was dit keer, ook dat is wonderlijk, ook de tegenprestatie voor de af te nemen koffiebonen vermeld. Feitelijk ging [procesdeelnemer III] dus de door [procesdeelnemer II] te leveren koffiebonen voorfinancieren.
2.7.
Bij de mondelinge behandeling heeft [A] aangevoerd dat het ‘herfinancieren’ een gebruikelijke gang van zaken is en dat zij met de klant niet bespreken wat de herfinanciering inhoudt of wat de hoogte van het te financieren bedrag gaat zijn. Daarmee staat vast dat [procesdeelnemer II] [procesdeelnemer III] niet heeft geïnformeerd over de inhoud van de tweede overeenkomst die hem ter ondertekening is aangeboden en dat [procesdeelnemer III] daardoor bij het sluiten van de leaseovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken had.
Bij een juiste voorstelling van zaken had [procesdeelnemer III] de overeenkomst niet gesloten
2.8.
[procesdeelnemer III] stelt dat [procesdeelnemer II] hem had gezegd dat ze weer met ‘een schone lei’ konden beginnen als [procesdeelnemer III] de leaseovereenkomst zou tekenen. [procesdeelnemer III] ging hiermee akkoord in de verwachting dat alles daarmee vanaf dat moment vlekkeloos zou verlopen. Als hij had geweten dat met de nieuwe leaseovereenkomst helemaal geen onderhoud meer zat inbegrepen en dat deze overeenkomst eigenlijk een herfinanciering was voor iets wat hij meende niet verschuldigd te zijn, dan zou hij deze overeenkomst nooit hebben gesloten. De kantonrechter is van oordeel dat [procesdeelnemer III] dit voldoende heeft onderbouwd. Dit is ook niet betwist.
[procesdeelnemer II] had [procesdeelnemer III] moeten inlichten
2.9.
De manier waarop [procesdeelnemer II] de zaak heeft aangevlogen op het moment dat discussie ontstond over de kosten van de reparatie van de koffieautomaat, acht de kantonrechter verwerpelijk. [procesdeelnemer II] heeft geprobeerd het ontstane probleem op te lossen door voor rekening en risico van [procesdeelnemer III] een herfinanciering te organiseren waarbij zij [procesdeelnemer III] op geen enkele manier kenbaar heeft gemaakt dat het ging om een herfinanciering, laat staan welk bedrag gefinancierd werd.
2.10.
Daarbij roept het overzicht dat [procesdeelnemer II] heeft overgelegd op basis waarvan de hoogte van het te financieren bedrag door haar eenzijdig is vastgesteld, vragen op. Zo is het bedrag voor ‘afkoop [onderneming] ’ hoger dan het bedrag dat [procesdeelnemer II] daadwerkelijk aan [onderneming] heeft betaald, is een bedrag voor de ‘Cool Control’ opgenomen, terwijl [procesdeelnemer II] aan [procesdeelnemer III] had toegezegd dat deze kosten zouden komen te vervallen, worden er koffiebonen meegefinancierd en blijft er een ‘tegoed’ over wat [procesdeelnemer III] blijkbaar nog mocht besteden aan koffiebonen. De kantonrechter heeft tijdens de zitting ruim twee uur de tijd genomen om een duidelijk beeld te krijgen van hoe deze herfinanciering in elkaar steekt. Het is de kantonrechter desondanks niet (volledig) duidelijk geworden. De kantonrechter is van oordeel dat [procesdeelnemer II] [procesdeelnemer III] had moeten inlichten over de inhoud van de overeenkomst die hij sloot. De stelling van [procesdeelnemer II] dat zo’n herfinanciering gebruikelijk is en dat dit vaak zo gaat in de praktijk, doet niet af aan de verplichting van [procesdeelnemer II] om haar wederpartij in te lichten over de inhoud van zo een overeenkomst. Integendeel, het roept vragen op over de manier waarop [procesdeelnemer II] zaken doet.
2.11.
De kantonrechter is van oordeel dat aan alle vereisten voor een geslaagd beroep op dwaling in de zin van artikel 6:228 lid 1 sub b BW is voldaan. [procesdeelnemer III] heeft aan het eind van de tweede mondelinge behandeling, toen de overeenkomsten nog eens goed werden bekeken, geconstateerd dat de handtekening onder de leaseovereenkomst niet van hem is. Vanwege de gevolgen die de kantonrechter aan de dwaling verbindt (zie hierna onder het kopje “gevolgen van dwaling”) hoeft de echtheid van de handtekening echter niet meer beoordeeld te worden.
Eigen verantwoordelijkheid [procesdeelnemer I]
2.12.
De kantonrechter overweegt ten overvloede dat het feit dat [procesdeelnemer I] ook geen weet had van de werkelijke inhoud van de leaseovereenkomst, niet aan [procesdeelnemer III] kan worden tegengeworpen. Dit komt voor rekening van [procesdeelnemer I] als professioneel geldverstrekker in deze driepartijen overeenkomst. Zij heeft namelijk haar eigen verantwoordelijkheid bij het sluiten van deze overeenkomst verzaakt en had meer kunnen en moeten doen om duidelijk te krijgen wat zij precies financierde om de volgende redenen.
2.12.1.
[procesdeelnemer I] heeft tijdens de eerste mondelinge behandeling desgevraagd een stuk overgelegd, opgesteld door [procesdeelnemer II] . [procesdeelnemer I] vertelde dat zij op basis van dit stuk geheel automatisch heeft ingestemd met een door [procesdeelnemer II] verzocht krediet. De prijs van de koffieautomaat die [procesdeelnemer II] in de aanvraag om een financiering heeft vermeld, € 8.840,24, viel, zo stelt [procesdeelnemer I] , binnen de bandbreedte die [procesdeelnemer I] hanteert voor de financiering van een koffieautomaat, dus er gingen geen ‘waarschuwingslampjes’ branden.
2.12.2.
[procesdeelnemer I] heeft niet gecheckt welke waarde de koffieautomaat had die zij vervolgens zes jaar lang aan [procesdeelnemer III] zou gaan verhuren. Pas achteraf, toen [procesdeelnemer III] niet meer betaalde en deze procedure werd gestart, kwam [procesdeelnemer I] er achter dat de nieuwprijs van de koffieautomaat slechts € 1.999 bedroeg, terwijl het te financieren bedrag € 8.840,24 was.
2.12.3.
Ook heeft [procesdeelnemer I] niet gecheckt wat de ‘openstaande posten’ inhielden die op het door [procesdeelnemer II] aan [procesdeelnemer I] aangeleverde formulier vermeld stonden (waarvan overigens een deel van de cijfers niet goed leesbaar is, waardoor het volstrekt onduidelijk was hoe groot de totale openstaande post was).
2.13.
Het komt er dus op neer dat [procesdeelnemer I] [procesdeelnemer II] volledig de vrije hand heeft gegeven bij deze financiering. Wie daarvoor in de verhouding [procesdeelnemer I] - [procesdeelnemer II] verantwoordelijk moet worden gehouden en wie daarvoor de financiële pijn moet dragen is niet iets wat in deze procedure aan de orde is gesteld en moet daarom bij die partijen worden gelaten.
Gevolgen van dwaling
De kantonrechter zal de leaseovereenkomst vernietigen
2.14.
Op grond van artikel 6:228 BW zal de kantonrechter de leaseovereenkomst vernietigen waarop [procesdeelnemer I] zich beroept. Artikel 3:53 BW bepaalt dat de vernietiging terugwerkende kracht heeft tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht. In dit geval dus tot het moment van het tekenen van de leaseovereenkomst op 21 mei 2021. Dit heeft tot gevolg dat de verrichte prestaties van partijen zonder grondslag zijn verricht en dus ongedaan moeten worden gemaakt.
De hoofdsom met rente en kosten zal worden afgewezen
2.15.
Omdat de leaseovereenkomst zal worden vernietigd, bestaat voor de door [procesdeelnemer I] gevorderde betaling van huurtermijnen en de daarmee samenhangende rente en kosten geen grondslag meer. Deze vorderingen zal de kantonrechter daarom afwijzen.
[procesdeelnemer III] moet de koffieautomaat teruggeven aan [procesdeelnemer I]
2.16.
Daarnaast vordert [procesdeelnemer I] teruggave van de koffieautomaat. Deze vordering zal de kantonrechter toewijzen, aangezien [procesdeelnemer III] de koffieautomaat vanaf de vernietiging van de leaseovereenkomst zonder recht onder zich heeft. De kantonrechter zal [procesdeelnemer III] 14 dagen de tijd geven om de koffieautomaat aan [procesdeelnemer I] terug te geven. Deze termijn vangt aan de dag nadat [procesdeelnemer I] aan [procesdeelnemer III] kenbaar heeft gemaakt op welke wijze en op welk adres [procesdeelnemer III] de koffieautomaat kan afgeven. [procesdeelnemer I] verzoekt de kantonrechter een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 5.000 aan deze verplichting te verbinden. De kantonrechter ziet aanleiding deze dwangsom te matigen en stelt de dwangsom vast op € 50 per dag, met een maximum van € 2.000.
Overige gevolgen
2.17.
Door de vernietiging van de leaseovereenkomst bestaat achteraf bezien geen grond voor de al door [procesdeelnemer III] aan [procesdeelnemer I] betaalde huurtermijnen. Aan de andere kant heeft [procesdeelnemer III] wel gebruik gemaakt van de koffieautomaat waarvoor de betaalde leasetermijnen als een vergoeding zouden kunnen worden gezien. Daarover hoeft de kantonrechter zich echter niet te buigen omdat [procesdeelnemer III] geen teruggave vordert van door hem betaalde huurtermijnen.
[procesdeelnemer I] moet de proceskosten betalen
2.18.
[procesdeelnemer I] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. Dit betekent dat [procesdeelnemer I] haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [procesdeelnemer III] aan hem moet betalen. [procesdeelnemer II] is in deze procedure als partij betrokken maar omdat de vordering in deze procedure is ingesteld door [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer II] geen aanspraak heeft gemaakt op een proceskostenveroordeling en/of die ook niet jegens haar is gevorderd, zal de kantonrechter [procesdeelnemer II] niet bij de proceskostenveroordeling betrekken en alleen bepalen dat [procesdeelnemer II] haar eigen kosten in deze procedure moet dragen. De proceskosten van [procesdeelnemer III] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 1.624,00 (4 punten x tarief € 406,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.759,00
De kantonrechter gaat er daarbij vanuit dat [procesdeelnemer III] zijn gemachtigde, die kennelijk ook zijn boekhouder is, voor diens bemoeienis met de zaak moet betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.19.
De kantonrechter zal de beslissing zoals onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt de op 21 mei 2021 tussen [procesdeelnemer I] , [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] gesloten leaseovereenkomst;
3.2.
draagt [procesdeelnemer III] op om de koffieautomaat aan [procesdeelnemer I] terug te geven, uiterlijk 14 dagen nadat hij van [procesdeelnemer I] bericht heeft gehad op welke wijze en op welk adres hij de koffieautomaat kan afgeven, op straffe van een dwangsom van € 50 per dag dat [procesdeelnemer III] dit niet doet, met een maximum van € 2.000,-;
3.3.
veroordeelt [procesdeelnemer I] in de kosten: zij moet binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe de proceskosten van 1.759,00 aan [procesdeelnemer III] betalen. Als [procesdeelnemer I] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [procesdeelnemer I] ook de kosten van betekening aan [procesdeelnemer III] betalen;
3.4.
bepaalt dat [procesdeelnemer II] haar eigen proceskosten draagt;
3.5.
verklaart de beslissing als genoemd onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.

Voetnoten

1.Zie artikel 3:51 lid 2 BW en artikel 118 Rv.
2.Productie 4 van [procesdeelnemer III] .
3.Productie 2 van [procesdeelnemer II] .
4.Productie 1 van [procesdeelnemer II] .