ECLI:NL:RBMNE:2024:4598

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
C/16/575160 / HA ZA 24-253
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil tussen opdrachtgever en aannemer met betrekking tot arbitragebedingen

In deze zaak vorderden eisende partijen, [procesdeelnemer II] c.s., betaling van schadevergoeding van hun aannemer, [procesdeelnemer III], wegens wanprestatie. In een incident stelde [procesdeelnemer III] dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren, omdat volgens hem de Raad van Arbitrage voor de Bouw bevoegd was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij wel degelijk bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. De rechtbank overwoog dat de arbitragebedingen in de UAV 2012 en AVA 2013 niet van toepassing zijn op de overeenkomst tussen partijen. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst tussen [procesdeelnemer II] c.s. en [procesdeelnemer III] niet onder de UAV 2012 valt, omdat de offerte van [procesdeelnemer III] niet naar het bestek verwees en enkel naar de AVA 2013. Bovendien bleek uit de herziene versie van de AVA 2013 dat consument-opdrachtgevers de keuze hebben om het geschil door de gewone rechter te laten beslechten. De rechtbank wees de incidentele vordering van [procesdeelnemer III] af en veroordeelde hem in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 25 september 2024 weer op de rol komen voor een conclusie van antwoord door [procesdeelnemer III].

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/575160 / HA ZA 24-253
Vonnis in incident van 14 augustus 2024
in de zaak van

1.[procesdeelnemer I] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[procesdeelnemer II],
te [woonplaats 1] ,
eisende partijen in de hoofdzaak,
verweerders in incident,
hierna samen te noemen: [procesdeelnemer II] c.s.,
advocaat: mr. M.A. Geuze,
tegen
[procesdeelnemer III], handelend onder de naam [handelsnaam] ,
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eiser in incident,
hierna te noemen: [procesdeelnemer III] ,
advocaat: mr. S. van Steenwijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [procesdeelnemer II] c.s.,
  • de incidentele conclusie van eis houdende exceptie van onbevoegdheid van [procesdeelnemer III] ,
  • de conclusie van antwoord in het incident van [procesdeelnemer II] c.s.,
1.2.
Daarna is bepaald dat een vonnis in dit incident wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

[procesdeelnemer II] c.s. hebben aannemer [procesdeelnemer III] ingeschakeld voor de verbouwing van hun woning. In de hoofdzaak vorderen [procesdeelnemer II] c.s. betaling van schadevergoeding vanwege wanprestatie. In dit incident dient eerst te worden beslist of de rechtbank bevoegd is in de hoofdzaak. [procesdeelnemer III] vordert namelijk in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, omdat volgens hem niet de overheidsrechter maar de Raad van Arbitrage voor de Bouw bevoegd is. De rechtbank is het niet eens met [procesdeelnemer III] en zal toelichten waarom.

3.De beoordeling

De rechtbank is bevoegd
3.1.
De rechtbank is bevoegd om kennis te nemen van het geschil tussen [procesdeelnemer II] c.s. en [procesdeelnemer III] . Op grond van artikel 1022 Rv dient de rechter bij wie een geschil aanhangig is gemaakt en waarvoor een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, zich onbevoegd te verklaren, als een partij zich op het bestaan van deze arbitrageovereenkomst beroept. [procesdeelnemer III] beroept zich op de arbitrageovereenkomsten in paragraaf 49 UAV 2012 en artikel 17 AVA 2013, maar dit beroep slaagt niet.
UAV 2012 is niet van toepassing
3.2.
De UAV 2012 is niet van toepassing op de overeenkomst tussen [procesdeelnemer II] c.s. als opdrachtgever en [procesdeelnemer III] als aannemer. Op 15 juli 2020 hebben partijen een aannemingsovereenkomst gesloten. [procesdeelnemer III] heeft een offerte opgemaakt en [procesdeelnemer II] c.s. hebben deze offerte geaccepteerd. Die offerte is gebaseerd op een bestek/werkomschrijving zoals opgesteld door [onderneming] B.V., een door [procesdeelnemer II] c.s. ingeschakelde adviseur, hierna: “het bestek”. De hoofdzaak gaat over de verbintenissen uit de aannemingsovereenkomst (de geaccepteerde offerte). Die offerte is weliswaar gebaseerd op het bestek, maar het bestek en alles wat daarin is bepaald, is niet integraal van toepassing verklaard in de offerte. De offerte maakt geen melding van het bestek. De offerte verwijst wel expliciet en alleen naar de AVA 2013. Hieruit leidt de rechtbank af dat [procesdeelnemer III] naar aanleiding van, maar toch los van het bestek een aanbod heeft gedaan en op de verhouding tussen hem en [procesdeelnemer II] c.s. alleen de AVA 2013 van toepassing heeft verklaard. Dat in het bestek wordt verwezen naar de UAV 2012, waarin is opgenomen dat alleen de Raad van Arbitrage voor de Bouw bevoegd is, speelt dus geen rol in de overeenkomst tussen partijen.
Artikel 17 AVA 2013 bevat een keuzemogelijkheid
3.3.
De AVA 2013 is wel van toepassing verklaard op de overeenkomst tussen partijen, maar ook dit maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Volgens [procesdeelnemer III] bepalen paragraaf 49 UAV 2012 en artikel 17 AVA 2013 hetzelfde, namelijk dat alle geschillen uitsluitend worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het arbitrage reglement van de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: arbitragebeding). [procesdeelnemer II] c.s. hebben dit betwist en verwezen naar de in december 2014 herziene versie van de AVA 2013. In die versie is artikel 17 gewijzigd, waardoor consument-opdrachtgevers, zoals [procesdeelnemer II] c.s., de keuze hebben om het geschil te laten beslechten door de gewone rechter. De offerte van [procesdeelnemer III] van 15 juli 2020 verwijst naar de AVA 2013. [procesdeelnemer II] c.s. mochten dit zo begrijpen dat [procesdeelnemer III] verwijst naar de bij het uitbrengen van de offerte actuele versie van de AVA 2013. Hij verwijst namelijk niet expliciet naar een oude versie en op het moment dat [procesdeelnemer III] de offerte stuurde en [procesdeelnemer II] c.s. deze offerte accepteerden, was de AVA 2013 allang herzien. De rechtbank volgt [procesdeelnemer II] c.s. in hun standpunt dat zij het recht hebben om het geschil bij de rechtbank aanhangig te maken.
De vernietiging van het arbitragebeding kan in het midden blijven
3.4.
De overige standpunten van partijen in het incident behoeven geen bespreking meer. Het kan namelijk in het midden blijven of de arbitragebedingen door [procesdeelnemer II] c.s. rechtsgeldig zijn vernietigd. Als de bedingen wel zijn vernietigd, dan is op grond van de wet de gewone rechter bevoegd. Als de bedingen niet zijn vernietigd, dan is – zoals hiervoor is gebleken – paragraaf 49 UAV 2012 niet van toepassing en bevat artikel 17 AVA 2013 een keuzemogelijkheid, waardoor alsnog de gewone rechter bevoegd is.
[procesdeelnemer III] moet de proceskosten in het incident betalen
3.5.
[procesdeelnemer III] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het door hem opgeworpen bevoegdheidsincident worden veroordeeld, aan de zijde van [procesdeelnemer II] c.s. vastgesteld op:
- salaris advocaat
614,00
(1,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00

4.De beslissing

De rechtbank
In het incident
4.1.
wijst de incidentele vordering van [procesdeelnemer III] af,
4.2.
veroordeelt [procesdeelnemer III] in de proceskosten in het incident van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [procesdeelnemer III] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart de onder 4.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
In de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag
25 september 2024voor het nemen van een conclusie van antwoord door [procesdeelnemer III] ,
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.
SB5790