ECLI:NL:RBMNE:2024:4597

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
23/3331
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke geschil over discriminatie en aanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 23 juli 2024, wordt de onbevoegdheid van de rechtbank vastgesteld in een bestuursrechtelijk geschil. De eiser had op 2 februari 2023 een brief gestuurd naar de Minister van Justitie en Veiligheid, waarin hij stelde dat er sprake was van discriminatie op basis van geslacht en geaardheid met betrekking tot de lijst van toegestane voorwerpen in de cel. Eiser vroeg om gelijke rechten voor mannen en vrouwen met betrekking tot huid- en haarverzorgingsproducten. De rechtbank oordeelt dat de brief van eiser niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor is er geen sprake van een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, en is de rechtbank kennelijk onbevoegd om kennis te nemen van het geschil. De rechtbank wijst erop dat de inhoud en strekking van de brief onvoldoende concreet zijn om als een aanvraag te worden beschouwd. De overige beroepsgronden worden niet besproken, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter L.M. Henderson, in aanwezigheid van griffier M. Ait-Imchi.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3331

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , [verblijfplaats] , eiser

en
de Minister van Justitie en Veiligheid, Dienst Justitiële Inrichtingen,verweerder
(gemachtigde: J.A.M. de Jong).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn brief van 2 februari 2023.

Overwegingen

1. De rechtbank is kennelijk onbevoegd om kennis te nemen van eisers beroep. Daarom doet zij uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom zij kennelijk onbevoegd is. Onder ‘kennelijk’ wordt verstaan dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is.
2. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder te laat heeft gereageerd op zijn brief van 2 februari 2023 over de ‘lijst voorwerpen op cel’. In deze brief schrijft eiser dat het in deze lijst opvalt dat hetero mannen wegens geslacht en geaardheid worden gediscrimineerd. Verder schrijft eiser: ‘daarom willen wij gelijke rechten als dames wat betreft het invoeren van “huid- en haarverzorgingsproducten”.’ Bovenaan de brief wordt als onderwerp vermeld ‘Voorkom discriminatie o.b.v. geslacht!’.
3. Op 22 maart 2023 heeft eiser nog een brief gestuurd aan verweerder met als onderwerp ‘bezwaar niet reageren op melding van discriminatie’. Op 10 mei 2023 heeft eiser aan verweerder een ingebrekestelling gestuurd. Op 5 juli 2023 heeft eiser bij verweerder een dwangsom gevorderd.
4. Verweerder heeft aangevoerd dat de brief van 2 februari 2023, de brief van 22 maart 2023 en de brief van 5 juli 2023 niet bij verweerder bekend waren. Enkel de ingebrekestelling van 10 mei 2023 had verweerder in bezit. Verder heeft verweerder aangevoerd dat de melding van 2 februari 2023 geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat de rechtbank op grond van artikel 1:6, aanhef en onder c, van de Awb onbevoegd is.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Voor het antwoord op de vraag of een verzoek is gericht op het nemen van een besluit, zijn de inhoud en strekking van het verzoek bepalend.
6. In zijn brief van 2 februari 2023 maakt eiser melding van een situatie die hij als discriminerend kwalificeert. Hij vraagt vervolgens in algemene termen om gelijke rechten wat betreft het invoeren van huid- en haarverzorgingsproducten. Hij doet geen concreet verzoek om een publiekrechtelijke rechtshandeling. Daarmee is zijn brief naar inhoud en strekking onvoldoende concreet om te worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
7. Nu geen sprake is van een aanvraag, kan ook geen sprake zijn van het niet tijdig beslissen op die aanvraag. Dat betekent dat er geen sprake is van een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. [1] Nu ingevolge artikel 8:1 van de Awb uitsluitend beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter tegen een besluit, is de rechtbank kennelijk onbevoegd kennis te nemen van dit geschil. [2] De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Ait-Imchi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:245.