ECLI:NL:RBMNE:2024:4584

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
10881442 LC EXPL 24-190 BmR/842
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging pensioenregeling en uitleg uitvoeringsovereenkomst beleid pensioenfonds bij onvoorziene omstandigheden

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit zes personen, een verklaring voor recht dat de gedaagde besloten vennootschap gehouden is tot het faciliteren van de indexering van de tot 1 januari 2015 opgebouwde pensioenaanspraken bij Nationale Nederlanden, gelijk aan de indexatie van het Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven (PGB). De eisers zijn voormalig werknemers van gedaagde en hebben hun pensioen opgebouwd bij Nationale Nederlanden, maar zijn per 1 januari 2015 overgestapt naar PGB. Gedaagde heeft de uitvoeringsovereenkomst met Nationale Nederlanden beëindigd en de pensioenregeling ondergebracht bij PGB, zonder waardeoverdracht van de opgebouwde pensioenen. Eisers stellen dat gedaagde hen heeft toegezegd dat de opgebouwde pensioenaanspraken bij NN onder het indexatiebeleid van PGB zouden vallen. Gedaagde betwist deze verplichting en stelt dat zij zich enkel heeft gecommitteerd aan het voorwaardelijk toeslagbeleid van PGB zoals dat gold in 2015. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde wel degelijk gehouden is om de indexatie van de pensioenaanspraken bij NN te faciliteren, en veroordeelt gedaagde tot nakoming van deze verplichting met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde niet aan het vonnis voldoet. De proceskosten worden eveneens aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 10881442 LC EXPL 24-190 BmR/842
Vonnis van 17 juli 2024
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1]

2.[eiser sub 2] ,

wonende te [woonplaats 2]

3.[eiser sub 3] ,

wonende te [woonplaats 3]

4.[eiser sub 4] ,

wonende te [woonplaats 1]

5.[eiser sub 5] ,

wonende te [woonplaats 4] ,

6.[eiser sub 6] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser sub 1] c.s.,
eisende partij,
gemachtigde: ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestgingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. Koster.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding
de conclusie van antwoord.
1.2.
Op 27 mei 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van de zaken met zaak- en rolnummers: 10866437 / LC EXPL 24-68, 10867845 / LC EXPL 24-79, 10870485 / LC EXPL 24-101 en 10865889 LC EXPL 24-51. Partijen hebben ten tijde van de mondelinge behandeling hun standpunten nader toegelicht, de gemachtigde mr. Kicken (in de zaak 10865889), tevens namens de andere gemachtigden in bovengenoemde procedures, aan de hand van pleitaantekeningen. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] c.s. is (of was) in dienst van [gedaagde] , op basis van een arbeidsovereenkomst. Op grond van het dienstverband is (of was) [eiser sub 1] c.s. deelnemer in de collectieve pensioenregeling van [gedaagde] , die tot 1 januari 2015 was ondergebracht bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij (hierna te noemen: NN).
2.2.
[gedaagde] heeft, na uitvoerige consultatie en instemming van de Ondernemingsraad (hierna te noemen OR), de uitvoeringsovereenkomst met NN beëindigd met ingang van 1 januari 2015 en heeft per die datum de pensioenregeling ondergebracht bij het Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven (hierna te noemen: PGB). Er heeft geen waardeoverdracht plaatsgevonden van de reeds opgebouwde pensioenen van NN naar PGB.
2.3.
In een e-mailbericht van 10 maart 2015 heeft de pensioenadviseur van [gedaagde] aan een medewerker, onder meer, het volgende geschreven:
“Er is met PGB afgesproken dat de rechten bij nationale Nederlanden meelopen met het indexatiebeleid van PGB.”
2.4.
Met een brief van 27 maart 2015 heeft [gedaagde] aan (onder meer) [eiser sub 1] c.s. geschreven:
“Nu alle pensioenvoorlichtingsbijeenkomsten achter de rug zijn en iedereen kennis heeft kunnen nemen van de nieuwe pensioenregeling van [gedaagde] , bevestigen wij in deze brief de afspraken van de pensioenregeling bij PGB zoals deze voor de medewerkers van [gedaagde] gelden.
[…]
Indexatie
Toekomstige indexatie
Toekomstige indexaties vallen onder het indexatiebeleid van PGB. Ook de reeds opgebouwde pensioenrechten bij Nationale Nederlanden worden hierin meegenomen en vindt indexatie plaats.
Eenmalige indexatie
[gedaagde] kent een eenmalige indexatie toe. Deze indexatie wordt berekend over het opgebouwde pensioen bij Nationale Nederlanden en zal worden toegevoegd aan het op te bouwen pensioen bij PGB. Het exacte percentage zal op het moment dat dit bekend is, gecommuniceerd worden.
[…]”
2.5.
In berichten van PGB naar de pensioendeelnemers is het volgende gecommuniceerd:
[gedaagde]

Bij overgang naar PGB ongeveer 2% indexatie over oude rechten

Beleid PGB ook over oude rechten NN
[…]
Indien het bestuur besluit om in de toekomst inhaaltoeslagen te verlenen vanwege in het verleden niet-toegekende toeslagen worden deze ook toegekend.”
2.6.
In de Overeenkomst Aanvullende Pensioenregeling PGB, gesloten tussen [gedaagde] en PGB (en namens PGB ondertekend op 23 augustus 2017) is het volgende overeengekomen:
“[…]
Werkgever er voor kiest om eenmalig 2% extra pensioen in te kopen bij PGB. Deze pensioeninkoop geldt voor alle actieve deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden over de opgebouwde rechten van v66r 1-1-2015 bij Nationale Nederlanden.
Daarnaast sluit [gedaagde] B.V. voor deze oude rechten aan bij het toeslagbeleid PGB. Dit houdt in dat ten aanzien van eventueel toekomstig toe te kennen toeslagen door het bestuur van PGB voor deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden, [gedaagde] B.V. deze toeslagverlening ook voor de oude rechten ondergebracht bij Nationale Nederlanden inkoopt. […] De financiering wordt voldaan uit een koopsom. […]”
2.7.
In artikel 13 van het (huidige) pensioenreglement van PGB is het indexatiebeleid bepaald. Dit luidt als volgt:

(1) Het fonds heeft de ambitie om op de pensioenrechten en pensioenaanspraken jaarlijks een toeslag te verlenen op basis van de prijsontwikkeling […]
(2) Bij de besluitvorming als bedoeld in lid 1 en lid 2 van dit artikel hanteert het bestuur de in de Bijlage II opgenomen Richtlijn beleidsdekkingsgraad en ontwikkeling pensioen en de in of krachtens de Pensioenwet gestelde voorwaarden voor toeslagverlening.
[…]
(4) Het bestuur is te allen tijde bevoegd het toeslagbeleid en de daarbij gehanteerde voorwaarden aan te passen ten aanzien van (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden. […]”
In hetzelfde artikel uit het pensioenreglement van 2015 was evenwel bepaald:
“(1) Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks een toeslag verleend van maximaal 2%. […]
(2) Als de beleidsdekkingsgraad het toelaat kan het bestuur besluiten, in aanvulling op de toeslag als bedoeld in lid 1 van dit artikel, een extra toeslag te verlenen van maximaal 1%. […]”
(5) Het bestuur is te allen tijde bevoegd het toeslagbeleid en de daarbij gehanteerde voorwaarden aan te passen ten aanzien van (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden.
[...]
2.8.
In bijlage II van het pensioenreglement van 2015 is een nadere uitleg gegeven over het beleid. De richtlijn, als bedoeld in artikel 13 van dit regelement, voor de besluitvorming over de ontwikkeling van pensioenen ziet er vanaf 1 maart 2015 als volgt uit:
Toeslagverlening
Het fonds kent een toeslagbeleid. Het bestuur beslist jaarlijks of en in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast Er is sprake van een voorwaardelijke toeslagverlening waarvoor geen bestemmingsreserve is gevormd en geen premie wordt betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement dan wel vermogen gefinancierd.
Onderstaand toeslagbeleid. als bedoeld in artikel 13 van het pensioenreglement, geldt vanaf 2015 en is als volgt:
Bij een beleidsdekkingsgraad van: Kunnen de pensioenen zich als volgt ontwikkelen:
Onder het MVEV ’ geen toeslag, korting mogelijk
<110% geen toeslag
110% tot toeslagdekkingsgraad 3 pro rata toeslag (percentage van een vaste 2% (ambitie)}
> toeslagdekkingsgraad 2 100% toeslag (een vaste 2%) plus:
1. ongedaan maken korting en/of;
2. extra toeslag tot maximaal 1%
Als de beleidsdekkingsgraad lager is dan 110 procent wordt geen toeslag verleend. Bij een dekkingsgraad van meer dan 110 procent wordt de maximale hoogte van de indexering bepaald door de systematiek van de *toekomstbestendige indexering*. Dit houdt in dat het maximale indexeringspercentage zodanig is dat het theoretisch tot in lengte van jaren gegeven zou kunnen worden. Bij een beleidsdekkingsgraad hoger dan de indexatiedekkingsgraad kan het bestuur, op grond van artikel 13 pensioenreglement. besluiten om een extra toeslag te verlenen en al dan niet een eerder toegepaste korting ongedaan te maken.
Het bestuur is bevoegd om op grond van de financiële situatie in het uiterste geval de pensioenen van deelnemers en pensioengerechtigden te korten. Tot nu toe heeft Pensioenfonds PGB deze maatregel niet hoeven nemen.
2.9.
In 2022 en 2023 heeft PGB besloten de bij PGB opgebouwde pensioenen te verhogen:
26 januari 2022: 0,23% (per 1 januari 2022) gebaseerd op een beleidsdekkingsgraad van 111,5% eind 2021 conform artikel 13 Pensioenreglement
7 juli 2022: 2,77% (per 1 januari 2022) gebaseerd op de ‘Indexatie AMvB’ van de minister van Armoedebeleid en Pensioenen. De minister schreef hierover in haar Kamerbrief van 30 maart 2022:
“Met deze AMvB wordt het indexatieperspectief nog dit jaar vergroot en kunnen pensioenfondsen met terugwerkende kracht - als de financiële situatie het toelaat en het fondsbestuur daartoe besluit - de pensioenen sneller indexeren vooruitlopend en indachtig de overstap naar het nieuwe stelsel.”
22 december 2022: 7% (per 1 januari 2023) gebaseerd op de verlengde ‘Indexatie AmvB’ van de Minister van Armoedebeleid en Pensioenen
december 2023: 5,2% (per 1 januari 2024) gebaseerd op gewijzigd beleid PGB. Het bestuur van Pensioenfonds PGB besloot in november 2023 alle pensioenen te verhogen met 5,2%. Voor het verhogen van de pensioenen is naar de gemiddelde prijsstijging (inflatie) in het afgelopen jaar gekeken en is bij de berekening van de verhoging gekeken naar de meest actuele dekkingsgraad van het fonds.
2.10.
Op 13 november 2023 heeft een conference-call plaatsgevonden waarbij uitleg is gegeven over de toeslagregeling van de pensioenen bij NN door de gemachtigden van [gedaagde] en waarbij is aangekondigd de toeslagregeling te willen beëindigen na het proces met de OR:
‘[…]Conclusie [gedaagde] (1)
Op basis van wat we bespraken:
- [gedaagde] zal ook de NN-rechten indexeren volgens het beleid van PGB;
- Dat betekent dat [gedaagde] deze rechten verhoogt met 0,23%. Dit is hetzelfde
percentage als waarmee PGB heeft verhoogd op grond van hun beleid.
Conclusie [gedaagde] (3)
(vervolg):
- [gedaagde] wenst de indexatieregeling per 1 januari 2023 beëindigen voor de
huidige actieven;
Hiervoor is voor de (nu nog) actieve werknemers van [gedaagde] instemming van
de OR vereist. [gedaagde] zal ook aan de individuele werknemers om instemming
dienen te vragen;
[gedaagde] is bereid hiervoor een eenmalige extra toeslag te verlenen;
[gedaagde] wil de indexatieregeling per 1 januari 2023 ook voor oud-werknemers
die eind 2014 al bij [gedaagde] weg waren en de werknemers die tussen 2015 en
nu zijn vertrokken beëindigen. Hierover heeft de OR geen medezeggenschap,
maar [gedaagde] wil dit wel aan de OR melden.
Conclusie [gedaagde] (2)
Op basis van wat we bespraken:
- [gedaagde] heeft nooit de bedoeling gehad om de bestaande NN aanspraken met
meer dan 2% te indexeren. Het beleid van PGB stond ook niet meer dan 2%
toe;
- Het NIEUWE beleid (vanaf 1 januari 2023) van PGB geeft geen maximum
percentage meer (ook geen minimum);
- Daarom wenst [gedaagde] de indexatieafspraak over de rechten van NN voor de
toekomst aan te passen:
• nieuw beleid is onzeker voor de werkgever -> onzekere en onvoorspelbare kosten
• nieuw beleid is ook onzeker voorde deelnemer -» kan PGB beloftes nakomen? Is nooit
gelukt tussen 2008 en 2021
[…]”

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert – verkort en zakelijk weergegeven – een verklaring voor recht dat [gedaagde] op grond van de toezeggingen aan [eiser sub 1] c.s. gehouden is tot het faciliteren van de indexering/toeslagverlening van de tot 1 januari 2015 opgebouwde pensioenaanspraken bij NN, gelijk aan de indexatie van PGB, en om [gedaagde] te veroordelen tot nakoming, facilitering en financiering van deze indexatie/toeslagverlening, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015, op straffe van een dwangsom, met een veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan zijn vorderingen heeft [eiser sub 1] c.s. het navolgende ten grondslag gelegd. Tot 1 januari 2015 had [gedaagde] de pensioenen voor haar (voormalige) werknemers ondergebracht bij NN. Per 1 januari 2015 heeft [gedaagde] zich aangesloten bij PGB voor pensioenopbouw van haar werknemers. De reeds opgebouwde pensioenen bij NN zijn niet mee overgegaan naar PGB en premievrij gemaakt. Na overleg met de OR is afgesproken dat dat de reeds opgebouwde pensioenaanspraken bij NN vallen onder het indexatiebeleid van PGB. [gedaagde] sluit voor deze oude rechten aan bij het toeslagbeleid PGB. Dit houdt in dat ten aanzien van eventueel toekomstig toe te kennen toeslagen door het bestuur van PGB voor deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden, [gedaagde] deze toeslagverlening ook voor de oude rechten ondergebracht bij NN bij PGB inkoopt. De financiering dient te worden voldaan uit een koopsom. PGB is overgegaan tot indexering in 2022 tot en met 2024, maar [gedaagde] weigert ten onrechte die indexering ook door te voeren ten behoeve van bovengenoemde oude rechten bij NN.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Kort samengevat komt het verweer erop neer dat [gedaagde] meent zich uitsluitend te hebben gecommitteerd aan het voorwaardelijk toeslagbeleid zoals dat gold in 2015, vastgelegd in het pensioenreglement van PGB. Daarmee stond voor alle betrokkenen vast (a) in welke gevallen PGB kon indexeren (beleidsdekkingsgraad norm 110%) en (b) met welk maximumpercentage PGB jaarlijks haar pensioenen zou kunnen verhogen ( 2% en extra 1%).
3.4.
Op hetgeen partijen verder nog hebben gesteld en aangevoerd zal in het hiernavolgende, voor zover rechtens relevant, nader worden ingegaan.

4.De boordeling

4.1.
Kern van het geschil tussen partijen is hoever de door [gedaagde] in de pensioenovereenkomst toegezegde indexatie van de bij NN opgebouwde pensioenaanspraken moeten worden geïndexeerd op basis van het indexatiebeleid van PGB.
4.2.
Het beëindigen van de uitvoeringsovereenkomst voor de pensioenen van de werknemers van [gedaagde] – en vervolgens de overstap naar PGB – was destijds (ook) conform de wens van de OR van [gedaagde] . Een belangrijke reden van de overstap naar PGB was dat de hoogte van de eigen bijdrage van de werknemers kon worden verlaagd. Een wijziging van de pensioenregeling was ook in het belang van de werknemers van [gedaagde] en hierover is uitgebreid overleg gevoerd met de OR. De OR heeft vervolgens met de overgang naar PGB ingestemd en voor de (toenmalige) werknemers van [gedaagde] zijn informatiesessies gehouden. Met de overstap naar PGB is de opbouw van pensioen in de (oude) pensioenregeling bij NN gestopt en zijn deze ‘premievrij’ blijven bestaan. Met de OR is de afspraak gemaakt dat de bestaande pensioenen bij NN eenmalig met 2% zouden worden verhoogd en in de toekomst zouden worden verhoogd volgens het indexatiebeleid van PGB (zie daarvoor rechtsoverweging 2.3 tot en met 2.6).
4.3.
In de jaren 2015 tot en met 2020 zijn de pensioenen niet verhoogd. In 2022 heeft PGB besloten om de pensioenen met (in totaal) 10% te verhogen: 0,23% per 1 januari 2022, 2,77% eveneens per 1 januari 2022 en 7% per 1 januari 2023. Vervolgens heeft PGB eind 2023 besloten om de pensioenen met ingang van 1 januari 2024 met 5,2% te verhogen.
4.4.
[gedaagde] meent uitsluitend gehouden te zijn de indexering van 0,23% met ingang van 1 januari 2022 ten aanzien van de oude rechten uit NN bij PGB in te kopen. [gedaagde] voert daarvoor aan:
• Sinds 2015 (tot en met 2022) was het indexatiebeleid van PGB aldus dat een vaste toeslag van 2% kon worden gegeven, mits het financieel mogelijk en toegestaan was om te indexeren. Het indexatiebeleid van PGB is verder ingekaderd door regels van twee toezichthouders (de Nederlandse Bank en de Autoriteit Financiële Markten), die nauw toezicht houden op de uitvoering en verder door bepalingen uit de Pensioenwet en daarop gebaseerde regelgeving. Bij de vaststelling van de hoogte van eventuele toeslagen speelt de ‘beleidsdekkingsgraad’ van een pensioenfonds een belangrijke rol. Deze gemiddelde dekkingsgraad van een pensioenfonds bepaalt of de pensioenen kunnen worden verhoogd en, zo ja, hoe veel. Uit artikel 13 van het pensioenreglement (2015) volgt dat jaarlijks een toeslag kon worden verleend, van maximaal 2%. In uitzonderlijke gevallen zou een aanvullende toeslag van 1% (een ‘inhaaltoeslag’) worden toegekend, als de beleidsdekkingsgraad dit zou toelaten. Pas als de beleidsdekkingsgraad hoger was dan 110% kon er überhaupt een toeslag worden toegekend en de maximale verhoging van 2% pas bij een dekkingsgraad van circa 127%. Pas daarna zou gekeken kunnen worden naar een eventuele extra toeslagverlening van 1%. Begin 2022 bleek de beleidsdekkingsgraad van PGB voor het eerst sinds jaren hoger te zijn dan 110% en was er ruimte voor toeslagverlening. PGB heeft de pensioenen met ingang van 2022 met 0,23% verhoogd, conform dit beleid. De twee indexaties die daarna volgden waren mogelijk vanwege een tijdelijke verruiming van de wetgeving – met het oog op de nieuwe pensioenwetgeving – waardoor er toch kon worden geïndexeerd, hoewel PGB eigenlijk te weinig geld in kas had, en deze verhogingen waren dan ook niet gebaseerd op het PGB indexatiebeleid.
De indexeringen van 2,77% en 7% zijn dus niet conform het indexatiebeleid van PGB, maar alleen de toeslagverlening van 0,23%, aldus [gedaagde] .
• Ten aanzien van de verhoging per 1 januari 2024 met 5.2% stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat PGB daarmee in strijd heeft gehandeld met haar eigen per begin 2023 gewijzigde beleid. Volgens dat beleid kon PGB slechts indexeren aan de hand van het prijsinflatiecijfer van september van 2023. Nu dat prijsinflatiecijfer 1,4% negatief was had PGB niet mogen indexeren. [gedaagde] meent dan ook dat waar PGB kenbaar in strijd handelt met haar eigen beleid [gedaagde] niet kan worden verplicht dit te volgen.
4.5.
De pensioentoezegging van [gedaagde] aan [eiser sub 1] c.s. houdt naar het oordeel van de kantonrechter in dat, deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden een (voorwaardelijk) indexatieperspectief is geboden dat afhankelijk is van en tevens gelijk is aan het oordeel van een derde partij (het bestuur van het pensioenfonds, in dit geval van PGB. Indien het bestuur van het pensioenfonds periodiek (jaarlijks) besluit tot toepassing van een bepaalde indexering, dient [gedaagde] dat besluit te volgen en een overeenkomstige indexering bij het pensioenfonds in te kopen. De uitleg die [gedaagde] voorstaat van de verplichting tot indexatie volgt de kantonrechter niet.
4.6.
Dat de regels voor het toekennen van indexatie recentelijk in verband met de invoering van de Wet Toekomst Pensioenen (Wtp) versoepeld zijn en dit voor PGB aanleiding is geweest om per 1 januari 2022 hogere indexaties op de pensioenen van pensioengerechtigden toe te passen, namelijk per 1 januari 2022 met eerst 2,77% en later nog eens met 7% per 1 januari 2023 in afwijking van de artikelen 1 en 2 van het pensioenreglement 2015 maakt dat niet anders. Dit geldt ook met het per ingang van 2023 gewijzigde beleid, zoals dit is vastgelegd in (het gewijzigde) artikel 13 van het pensioenreglement 2023 (zie rechtsoverweging 2.7) op grond waarvan ondanks een negatieve prijsindex toch een verhoging van 5.2% is toegekend. [gedaagde] gaat er immers ten onrechte aan voorbij dat zowel in het pensioenreglement van 2015 als van 2023 is opgenomen dat het bestuur te allen tijde bevoegd is het toeslagbeleid en de daarbij gehanteerde voorwaarden aan te passen ten aanzien van (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden. Dit vindt nog eens zijn bevestiging in de Aanvullende Overeenkomst Pensioenregeling PGB, waarin zonder enig voorbehoud is opgenomen dat
‘ten aanzien van eventueel toekomstig toe te kennen toeslagen door het bestuur van PGB voor deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden, [gedaagde] B.V. deze toeslagverlening ook voor de oude rechten ondergebracht bij Nationale Nederlanden inkoopt.’Dat [gedaagde] , zoals zij stelt, zich in 2015 enkel heeft geconformeerd aan het indexatiebeleid zoals is neergelegd in art 13 van het pensioenreglement 2015 met een maximale verhoging van 2% kan niet worden afgeleid uit de indertijd gevoerde correspondentie, noch uit artikel 13 van het pensioenreglement 2015 noch uit de Overeenkomst Aanvullende Pensioenregeling PGB.
4.7.
[gedaagde] meent verder dat de indexaties die zijn toegekend, en op andere gronden berusten dan het ‘beleid’ van PGB, zij de daaruit voortvloeiende verhogingen niet had hoeven te verwachten en daarvoor ook niet had kunnen reserveren. [gedaagde] onderbouwt haar standpunt onvoldoende. Voor zover dit verweer moet worden beschouwd als een beroep op onvoorziene omstandigheden kan [gedaagde] daarin niet worden gevolgd. Weliswaar is het beleid van PGB in artikel 13 lid 1 en 2 van het Pensioenreglement 2015 begrensd, maar is afwijking daarvan in het vijfde lid verdisconteerd. Als [gedaagde] de indexatie toen voor de toekomst had willen beperken tot maximaal 2% dan had [gedaagde] dat moeten opnemen in de tussen partijen gemaakte afspraken.
4.8.
[eiser sub 1] c.s. vordert nakoming van de pensioentoezegging in die zin dat [gedaagde] de opgebouwde pensioenaanspraken bij NN dient te worden geïndexeerd conform en gelijk aan de indexaties die PGB heeft doorgevoerd op de bij haar opgebouwde pensioenen. De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. toewijzen. Dit houdt – kort samengevat – in dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot nakoming, facilitering en financiering van de door PGB gehanteerde indexaties. De gevorderde dwangsom van € 1.000,00 per dag dat niet aan het vonnis wordt voldaan, maar gemaximeerd tot een bedrag van € 20.000,00. De dwangsommen worden verbeurd bij niet nakoming nadat drie maanden na betekening van het vonnis zijn verstreken, zoals door [gedaagde] subsidiair verzocht.
4.9.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot uitvoerbaar verklaring van het vonnis, zodat dat eveneens wordt toegewezen.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 118,94
- griffierecht 87,00
- nakosten 124,00
- salaris gemachtigde
1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.415,94

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat dat [gedaagde] op grond van de toezeggingen aan [eiser sub 1] c.s. gehouden is tot het faciliteren van de indexatie/toeslagverlening van de tot 1 januari 2015 opgebouwde en ingegane pensioenaanspraken bij Nationale Nederlanden conform en gelijk aan de indexatie van PGB, per 1 januari 2022 met 3%, per 1 januari 2023 met 7% en per 1 januari 2024 met 5,2 % worden verhoogd;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot nakoming, facilitering én financiering van de onder 5.1 bedoelde indexatieafspraken en wel met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,00 per dag voor elke dag vanaf drie maanden na betekening van het in deze te wijzen vonnis, dat [gedaagde] niet aan het vonnis voldoet met een maximum van € 20.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.415,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.