ECLI:NL:RBMNE:2024:4575

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
564173
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde transport- en montagevergoedingen door softwarefout

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. De eiseres vorderde terugbetaling van een bedrag van € 317.916,85, dat zij volgens eigen zeggen onterecht had betaald aan de gedaagde partij voor transport- en montagewerkzaamheden. Dit bedrag was het gevolg van een softwarefout in het administratiesysteem van eiseres, die ervoor zorgde dat er in de periode van december 2021 tot en met augustus 2022 te veel vergoedingen waren betaald. Eiseres vorderde daarnaast schadevergoeding, twee boetes, een verklaring voor recht en een verwijzing naar een schadestaatprocedure. De rechtbank heeft alle vorderingen van eiseres toegewezen.

De procedure begon met een dagvaarding op 3 oktober 2023, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 7 juni 2024. De gedaagde partij verscheen niet op de mondelinge behandeling, omdat een faillissement werd verwacht. De rechtbank oordeelde dat het faillissement geen schorsende werking had op de uitspraak. Eiseres stelde dat de gedaagde partij onterecht transportvergoedingen had ontvangen voor werkzaamheden die enkel montagediensten betroffen. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde partij in de genoemde periode onterecht vergoedingen had ontvangen.

Daarnaast vorderde eiseres schadevergoeding van € 3.997,84 voor schade veroorzaakt door de gedaagde partij tijdens transport en montagediensten, wat ook werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij aansprakelijk was voor boetes die door de Arbeidsinspectie aan eiseres waren opgelegd wegens het niet naleven van de Wet arbeid Vreemdelingen. De rechtbank wees ook de vordering tot betaling van deze boetes toe. Tot slot werd de vordering van de gedaagde partij in reconventie afgewezen, evenals de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten, die ook aan eiseres werden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/564173 / HA ZA 23-646
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. S.M. Pieroelie,
tegen
[gedaagde] B.V. HO [handelsnaam],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
advocaat: mr. B. van der Eijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
− de dagvaarding van 3 oktober 2023, met producties 1 t/m 19,
− de akte vermeerdering van eis en overlegging aanvullende producties 20 en 21 van 13 oktober 2023,
− de conclusie van antwoord en eis in reconventie van 20 december 2023, met producties 1 t/m 4,
− de conclusie van antwoord in reconventie van 7 februari 2024, met producties 22 t/m 24,
− de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
− de akte overlegging aanvullende productie 25 van 27 mei 2024 van [eiseres] ,
− de mondelinge behandeling van 7 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
[handelsnaam] is niet verschenen op de mondelinge behandeling in verband met een verwacht aanstaand faillissement. De rechtbank constateert dat het faillissement van [handelsnaam] op de dag van de mondelinge behandeling en daaropvolgend de sluiting van het partijdebat nog niet was uitgesproken, zodat een hierna uitgesproken faillissement geen schorsende werking heeft [1] en de rechtbank in deze zaak uitspraak kan doen met rechtskracht tegenover de boedel [2] .
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De kern

2.1.
[handelsnaam] verrichtte in opdracht van [eiseres] tegen vergoeding transport- en montagewerkzaamheden voor (klanten van) [eiseres] . Volgens [eiseres] heeft zij door een softwarefout in haar administratiesysteem in de periode december 2021 tot en met augustus 2022 (na verrekening) € 317.916,85,- te veel aan transport- en montagevergoeding betaald aan [handelsnaam] . [eiseres] vordert terugbetaling van dat bedrag. Daarnaast vordert [eiseres] vergoeding van schade en twee boetes, naast een verklaring voor recht en een verwijzing naar een schadestaatprocedure. Al deze vorderingen zullen worden toegewezen.

3.De beoordeling

[eiseres] heeft € 492.773,- (incl. btw) onverschuldigd betaald aan [handelsnaam]
3.1.
Volgens [eiseres] heeft zij € 492.773,- teveel betaald aan [handelsnaam] wegens een softwarefout in haar administratiesysteem. De fout is veroorzaakt doordat montagewerkzaamheden en transportdiensten vanaf december 2021 niet meer gecombineerd werden, terwijl het administratiesysteem toch een transportvergoeding in rekening bracht in geval van alleen montagewerkzaamheden.
3.2.
Volgens [handelsnaam] werden montagewerkzaamheden en transportdiensten ook na december 2021 nog gecombineerd. Dat blijkt niet uit de stukken van [eiseres] . De blote stelling dat de monteur ook na december 2021 naar het depot moest om goederen in te laden om ze vervolgens te monteren bij de eindklant, is onvoldoende. [handelsnaam] had kunnen onderbouwen dat er wel transport was bij montagewerkzaamheden. Zij had verklaringen van chauffeurs, monteurs en/of eindklanten kunnen overleggen of gegevens kunnen opvragen bij het depot waar de goederen opgeslagen stonden voor transport. Dat heeft [handelsnaam] niet gedaan. Dat betekent dat transportdiensten vanaf december 2021 niet meer werden gecombineerd met montagewerkzaamheden. [handelsnaam] voert nog aan dat het afgesproken montagetarief exclusief een reiskostenvergoeding was. Dat is onjuist. Partijen zijn blijkens de e-mail van 4 januari 2022 overeengekomen dat het montagetarief bestaat uit een starttarief en een tarief per montage [3] . [eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat het starttarief de zogenaamde voorrijkosten zijn. [handelsnaam] heeft dat standpunt niet weersproken. Afgezien daarvan kan uit de e-mail van 4 januari 2022 niet worden afgeleid dat [handelsnaam] recht had op een afzonderlijke reiskostenvergoeding, laat staan dat die vergoeding gelijk was aan het transporttarief [4] . In het geval dat [handelsnaam] dus montagewerkzaamheden uitvoerde, had zij geen recht op een transport- of aparte reiskostenvergoeding
3.3.
Uit de door [eiseres] overgelegde administratie volgt dat [handelsnaam] in de periode van december 2021 tot en met augustus 2022 voor montagewerkzaamheden ook een transportvergoeding ontving. Als voorbeeld verwijst [eiseres] onder andere naar ritnummer [.] in februari 2022. Dat [handelsnaam] op ritnummer [.] geen goederen transporteerde maar alleen een montage deed, blijkt uit productie 24 bij dagvaarding. Als [handelsnaam] wel goederen had getransporteerd, had namelijk bij dat ritnummer in het overzicht ook de vervoerder en het adres van de eindklant in de tabel genoteerd moeten staan. [handelsnaam] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit de door [eiseres] overgelegde facturen blijkt dat [handelsnaam] voor ritnummer [.] € 544,85 kreeg voor montagediensten [5] . Verder blijkt dat [handelsnaam] voor ritnummer [.] ook een transportvergoeding ontving van € 533,85 [6] . Dat ritnummer [.] geen uitzondering is, heeft [eiseres] onderbouwd met het overleggen van een specificatie van de ritten die hebben plaatsgevonden in december 2021 en juli 2022. De ritten waarbij geen kenteken staat vermeld in dat overzicht, zijn uitsluitend montagediensten geweest. Uit productie 5 (facturen transportdiensten) blijkt dat [eiseres] echter ook het transporttarief heeft gerekend bij de ritnummers waar alleen werd gemonteerd door [handelsnaam] . [eiseres] heeft voldoende onderbouwd dat er in de periode december 2021 tot en met augustus 2022 consequent ten onrechte transportvergoedingen werden betaald voor alleen montagediensten.
3.4.
[handelsnaam] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de berekening van de
hoogtevan de vordering door [eiseres] . Dat er een fout zat in het software-systeem, betekent niet dat de administratie van [eiseres] ook verder onbetrouwbaar is. Dat [handelsnaam] in haar bewijspositie zou zijn geschaad, doordat zij afhankelijk was van de administratie die [eiseres] bijhield, is geen reden om anders te oordelen. Partijen hebben deze wijze van administreren en facturen afgesproken.
3.5.
Dat betekent dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat zij in de periode december 2021 tot en met augustus 2022 € 492.773,- (incl. btw) onverschuldigd heeft betaald aan [handelsnaam] . Omdat [eiseres] haar vordering gedeeltelijk heeft verrekend, zal de rechtbank een lager bedrag toewijzen, zoals hieronder onder rechtsoverweging 3.7 wordt vastgesteld.
Gevorderde schade van € 3.997,84 is toewijsbaar
3.6.
[eiseres] vordert verder betaling van [handelsnaam] van € 3.997,84 aan schade veroorzaakt door [handelsnaam] bij transport en/of montagediensten voor [winkelnaam] [plaats] in opdracht van [eiseres] . [eiseres] stelt dat [handelsnaam] contractueel verantwoordelijk is om bij het inladen de goederen te controleren op schade of manco’s [7] . Na het inladen van de goederen verschuift het risico van dergelijke schade naar [handelsnaam] als vervoerder. Dat heeft [handelsnaam] niet betwist. De hoogte van de vordering is gebaseerd op een claim model (productie 13 bij dagvaarding). [eiseres] heeft ter zitting voldoende toegelicht hoe het claim model moet worden uitgelegd en hoe het bedrag van
€ 3.997,84 daaruit volgt. Ook deze vordering zal worden toegewezen.
Verrekening
3.7.
[handelsnaam] betwist nog dat [eiseres] mocht verrekenen. Omdat zowel de vordering van [eiseres] wegens te veel betaalde vergoeding en schade als de vordering van [handelsnaam] wegens uitgevoerde transport- en montagediensten samenhangen met dezelfde overeenkomst, mocht [eiseres] verrekenen. Na verrekening vordert [eiseres] nog een bedrag van € 317.916,85. Dat zal worden toegewezen.
[handelsnaam] is aansprakelijk voor boetes
3.8.
Op 21 september 2023 heeft de Arbeidsinspectie boetes opgelegd aan [eiseres] en haar groepsmaatschappij [onderneming] B.V. wegens handelen in strijd met de Wet arbeid Vreemdelingen (Wav). De Arbeidsinspectie constateerde tijdens een inspectie op 30 maart 2022 bij [winkelnaam] , locatie [plaats] en bij [onderneming] B.V. dat er arbeidskrachten werkzaam waren, zonder in het bezit te zijn van een vereiste (tewerkstellings)vergunning. De arbeidskrachten waren in dienst bij [handelsnaam] . Dat heeft [handelsnaam] niet betwist. [eiseres] wil de verbeurde boetes van in totaal € 40.000,- daarom verhalen op [handelsnaam] . De rechtbank wijst de vordering toe.
3.9.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van [handelsnaam] dat [eiseres] een eigen verantwoordelijkheid had voor de nakoming van de Wav en zij de opgelegde boete daarom niet kan verhalen op [handelsnaam] . Dat de Arbeidsinspectie [eiseres] verantwoordelijk houdt door [eiseres] ook een boete op te leggen, betekent niet dat [eiseres] in de onderlinge verhouding die boete niet kan verhalen op [handelsnaam] . [handelsnaam] is in de onderlinge verhouding als enige verantwoordelijk voor naleving van de Wav. De gevolgen van het handelen in strijd met de Wav zijn daarom voor haar rekening.
3.10.
De rechtbank wijst de vordering tot betaling van € 40.000,- dan ook toe. Dat is inclusief de boete die is opgelegd aan [onderneming] B.V. [eiseres] heeft een akte van cessie overgelegd waaruit volgt dat [eiseres] deze vordering van [onderneming] kan incasseren. Ten slotte is de verklaring voor recht dat [handelsnaam] ook aansprakelijk is voor Wav-boetes die de Arbeidsinspectie aan [winkelnaam] zal opleggen naar aanleiding van de inspectie van 30 maart 2022 en die [winkelnaam] op [eiseres] zal verhalen ook toewijsbaar.
[eiseres] heeft terecht een korting (malus) toegepast op de vergoedingen van kwartaal 3 en kwartaal 4 van 2022
3.11.
[eiseres] vordert tenslotte een verklaring voor recht dat zij terecht een korting (malus) heeft toegepast op de vergoeding waarop [handelsnaam] recht had in kwartaal 3 van 2022 en kwartaal 4 van 2022. Deze verklaring voor recht zal worden uitgesproken.
3.12.
Partijen hebben in de overeenkomst van opdracht afgesproken dat [handelsnaam] maandelijks bepaalde (klant-)doelstellingen moet halen. Als de doelstellingen niet worden gehaald, mag [eiseres] een korting (malus) toepassen van 5% op de vergoeding die zij over dat kwartaal is verschuldigd aan [handelsnaam] . De malus wordt berekend aan de hand van de zogenaamde NPS-score in combinatie met een minimaal ‘delivery precision’ percentage van 95%. Partijen hebben afgesproken dat [handelsnaam] maandelijks een NPS-score van 50 moet halen [8] . De NPS-score is gebaseerd op klanttevredenheidsonderzoeken. Als klanten een 8 of hoger geven levert dat pluspunten op, maar een 7 of lager levert minpunten op. [eiseres] stelt dat [handelsnaam] in het derde kwartaal een NPS-score van 44,55 heeft gehaald en de ‘delivery precision’ percentage was 89,04% [9] . [eiseres] stelt dat [handelsnaam] in het vierde kwartaal een NPS-score van 31 heeft gehaald (54% van de klanten heeft namelijk een 8 of hoger gegeven en 23% van de klanten lager dan een 7) en het ‘delivery precision’ percentage was 91,2%. Het is niet gebleken de berekening van de scores onjuist zijn, zoals [handelsnaam] aanvoert. Ook in de communicatie die partijen destijds hadden over de malus, concretiseert [handelsnaam] niet dat de berekening van de scores niet klopt. [eiseres] heeft ter zitting bovendien nog toegelicht dat de wijze waarop de bonus/malusregeling door haar is toegepast, standaardpraktijk is in de transportbranche. Dat betekent dat [handelsnaam] zowel in het derde als het vierde kwartaal van 2022 de afgesproken doelstellingen niet heeft gehaald. [eiseres] mocht dus over die periode een korting toepassen op wat zij aan [handelsnaam] moest betalen.
Eis in reconventie wordt afgewezen
3.13.
In reconventie vordert [handelsnaam] betaling van € 254.519,41. [handelsnaam] stelt dat [eiseres] onterecht betalingen aan haar heeft opgeschort en verrekend. Uit de beoordeling in conventie volgt echter dat [eiseres] de bevoegdheid had om tot opschorting en verrekening over te gaan. De vordering in reconventie wordt dan ook afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.14.
[eiseres] vordert € 3.364,58 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Beslagkosten
3.15.
[eiseres] vordert [handelsnaam] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 688,00 aan griffierecht, € 1.200,52 aan explootkosten en € 3.502,00 voor salaris advocaat (1x tarief € 3.502,00). In totaal wordt er een bedrag van € 5.378,52 aan beslagkosten toegewezen.
Wettelijke (handels)rente
3.16.
[eiseres] vordert primair wettelijke handelsrente over haar vorderingen. De (hoofd)vordering van [eiseres] is een vordering uit onverschuldigde betaling. Daarover kan slechts de wettelijke rente worden toegewezen [10] . De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld onder de beslissing.
Proceskosten
3.17.
[handelsnaam] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
5.061,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2,00 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.773,73

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 317.916,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 8 december 2022, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.364,58 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 3 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [handelsnaam] in de beslagkosten, tot vandaag begroot op € 5.378,52, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 3 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten van € 10.773,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [handelsnaam] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.
WD5648

Voetnoten

1.Artikel 25 en 27-29 Faillissementswet (Fw)
2.Artikel 30 Fw
3.Productie 4 bij dagvaarding
4.Productie 4 bij dagvaarding
5.Productie 6 bij dagvaarding
6.Productie 5 bij dagvaarding, specificatie factuur februari 2022, p.1
7.Productie 3 bij dagvaarding
8.Productie 3 bij dagvaarding
9.Productie 18 bij dagvaarding
10.Hoge Raad 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1710