Op 15 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Grijpstra, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. R.H.M. Rokebrand. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat het bezwaar tegen de brief van 15 juni 2023 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank oordeelde dat de brief van het Uwv geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, maar een informatieve brief die niet gericht is op rechtsgevolg. Dit betekent dat er geen mogelijkheid is om hiertegen beroep in te stellen of bezwaar te maken.
De zaak betreft de vraag of het Uwv het bezwaarschrift van eiser tegen de informatieve brief van 15 juni 2023 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank benadrukte dat deze procedure niet gaat over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser, aangezien dit eerder al door de rechtbank is beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de brief van 15 juni 2023 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waardoor het Uwv geen griffierecht of proceskosten hoeft te vergoeden.
Eiser had eerder een bezwaarschrift ingediend tegen de brief van 15 juni 2023, waarin het Uwv aangaf dat er geen lopend onderzoek was naar de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiser. De rechtbank stelde vast dat de bezwaarprocedure over de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiser was beëindigd met de beslissing op bezwaar van 7 februari 2023. Eiser heeft op 21 juli 2023 een bezwaarschrift ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv dit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, in aanwezigheid van griffier mr. R. van Manen, en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2024.